Het ontstaan van de statie der
Dominicanen te Schiedam 2 Drs. L. R. A. de Jong O.P.
Het afsterven van de oude kerkelijke structuren en de eerste sporen van
de katholieke herleving te Schiedam en omgeving.
Op het ogenblik, dat de geuzensoldaten Schiedam binnentrokken, was er in de
stad een naar verhouding vrij groot aantal kerken en kloosters. De stadskerk was
de Grote of St. Janskerk. De bediening ervan was in handen van de reguliere
kanunniken van de Norbertijnerabdij Mariënweerd bij Culemborg. Reeds bij de
eerste openlijke botsing tussen de oude en de nieuwe religie, van augustus 1566
tot april 1567, werd er in deze kerk een beeldenstorm gehouden, waarna de aan
hangers van de gereformeerde godsdienst het gebouw in hun bezit hielden en er
tot december 1566 hun kerkdiensten verrichtten. Bovendien wekken enige resolu
ties, die de stadsregering in dit tijdvak uitvaardigde, de indruk, dat de kapelaan
van de Grote kerk in zijn prediking de nieuwe leer verkondigde en dit gepaard
deed gaan met scheldpartijen tegen religieuze zaken en personen. De pastoor van
de stad, Clemens Hueckenhorst, ook wel genoemd Clemens Jacobsz. van Amers
foort, bleef in deze periode trouw aan de oude religie, getuige het feit, dat hij na
de komst van de hertog van Alva op zijn post kon blijven. Toen de Spaanse
troepen echter in de maand juli 1572 uit Rotterdam en Schiedam wegtrokken
naar Utrecht, vluchtte de pastoor met hen mee, om, zoals hij op 5 februari 1573
aan zijn abt schreef, niet in handen der geuzen te vallen en aldus gevaar te
lopen het ware geloof te verliezen. Omdat hij in Utrecht zeer ongastvrij behandeld
werd, trok hij naar zijn ouders in Amersfoort, maar viel hier in handen van op
standige burgers en soldaten uit het leger van graaf Van den Bergh, die hem
dwongen te preken volgens de gereformeerde religie. Dit schreef hij tenminste aan
zijn abt, maar in een brief van 26 februari 1580 aan de prins van Oranje wekte hij
sterker de indruk dit uit eigen keuze gedaan te hebben, al is deze laatste brief een
verzoekschrift om alimentatie, dus mogelijk nogal gekleurd naar de wensen van
de nu bovenliggende partij. Hoe dit zij, bij het naderen van het leger van de
hertog van Alva vluchtte Clemens Hueckenhorst op 5 oktober 1572 van Amers
foort naar 's-Gravenzande, waar hij bij de pastoor enige tijd in stilte leefde en
afwachtte, hoe de situatie zich zou ontwikkelen. Geldgebrek deed het plan bij
hem opkomen om naar Culemborg terug te keren. Hij heeft zijn abdij echter niet
bereikt, want bij zijn aankomst te Culemborg werd hij door Spaansgezinden ge
vangengenomen en overgebracht naar Buren. Vanuit deze plaats vroeg hij zijn
abt, of deze hem weer wilde opnemen en of hij alvast wat geld wilde sturen, zodat
hij zich uit de moeilijkheden kon redden. Veel resultaat heeft dit verzoek blijkbaar
niet gehad, want na langer dan een jaar gevangen gezeten te hebben, 'ende dat
alleen ten respecte van de oprechte leringhe bij hem gedaen', zoals hij later aan
de prins van Oranje schreef, ging hij naar Huissen in het land van Kleef 'uuijt
natuerlicke affectie, die hij draecht ten voorscrevene oprechte leringhe, deselve
nyet connende verlaten'. Op 26 februari 1580 woonde hij daar nog steeds en gaf
er de kinderen les in de nieuwe religie. Op deze datum verzocht hij de prins van
Oranje, de ontvanger van de goederen van Mariënweerd te gelasten hem jaarlijks
het bedrag van 300 gulden uit te keren. Prins Willem bracht een en ander ter
kennis van de rentmeester der abdij en steunde het verzoek tot alimentatie. Zo
draaide de ex-pastoor van Schiedam, na een periode van afwachten en een poging
om beide wegen open te houden, met de nieuwe windrichting mee en werd
predikant in de gereformeerde kerk. Van zijn kapelaan in de St. Janskerk, die in