87
De statie der Dominicanen
punten, waarvan volgens Philippus Rovenius het welslagen van de Hollandse
zending afhing, was de officiële erkenning, dat hij het volledige gezag van een resi
derend bisschop bezat en dus ook volledige zeggenschap over de regulieren in het
missiegebied. Hierin trok hij de bestuurslijn door, die in aanzet reeds bij Sasbout
Vosmeer gegeven was. Sasbout had persoonlijk ondervonden, welke moeilijk
heden oncontroleerbare en zwervende missionarissen de missie konden berok
kenen, en bij een groot organisator als Rovenius is begrip voor een idee als exemp-
tie wel zeer moeilijk te veronderstellen. Het verloop der gebeurtenissen te Schie
dam zal hem alleen maar gesterkt hebben in (deze mening en men ontkomt niet
aan de indruk, dat de wrijvingen rond de missie in deze stad een objectief argu
ment te meer geven voor de juistheid van zijn standpunt. Bovendien kon Rove
nius zich beroepen op de volmacht, die hij als apostolische vicaris op 11 oktober
1614 van paus Paulus V ontvangen had, waardoor alle regulieren in de hem
toevertrouwde provincies aan zijn zeggenschap werden onderworpen, 'mits de
oversten van genoemde regulieren echter niet in dezelfde provincie aanwezig zijn
en er verblijvenDe laatste clausule kon overigens de Dominicanen weer een
ontsnappingsmogelijkheid aan de hand doen: kon dit niet toegepast worden op de
vicarius provincialis voor Brabant, Holland en Zeeland?
Extra kracht
Het was weliswaar geen overbodige luxe, dat een extra kracht aan de kerk te
Schiedam en omstreken werd toegevoegd; de 'parochie' van Govert van Vliet was
rijkelijk groot, wanneer men bedenkt, dat behalve Schiedam ook Vlaardingen,
Kethel, Zouteveen en Maasland door hem bediend moesten worden. Erg intensief
kon de geregelde zielzorg sinds 1611 in Schiedam dus nog niet zijn en een ver
deling van dit gebied onder meerdere missionarissen was alleen maar toe te
juichen. Deze verdeling kwam in feite ook tot stand: de Dominicaan bediende de
stadsbevolking, terwijl Govert van Vliet vanuit Delft en zijn opvolgers vanuit
Schiedam de omstreken van de stad verzorgden. Dit valt op te maken uit de over
geleverde doopboeken, waaruit blijkt, dat tot 1665 het toedienen van een doopsel
buiten de stad voor de Dominicanen een uitzondering, voor de saeculieren regel
was en dat de saeculieren slechts enkelen binnen Schiedam doopten. Deze ver
deling der taken zou later zelfs nog als principiële kwestie gesteld worden: in 1682
werd And. Melijn o.p. aangeklaagd bij de apostolische vicaris Neercassel, dat hij
pastorale bedieningen buiten de stad had uitgeoefend zonder voorkennis van de
saeculiere pastoors Van Wijck te Kethel en De Walsch te Schiedam. And. Melijn
werd echter in het gelijk gesteld, ondanks het feit, dat - zoals Melijn schreef - de
saeculiere pastoor binnen Schiedam beweerde alleen recht buiten de stad te heb
ben.
Een Dominicaan als nieuwe kracht binnen het missiegebied van Schiedam en
omsteken was dus geen overdadige krachtsverspilling, iets wat wellicht met meer
recht binnen een stad als Utrecht kon gezegd worden. De manier, waarop de ver
deling van dit werkterrein plaatsvond, blijft echter weinig sympathiek, ook al
kunnen alle partijen subjectief bezield zijn geweest met de beste bedoelingen. In
1623 werd de nieuwe vestiging der Dominicanen gesanctioneerd en de aposto
lische vicaris in feite in het ongelijk gesteld. Te Schiedam mocht een Dominicaan