31 Het dragersgilde eeuw en een vermeld gegeven uit 1893 toen er 92 dragers (46 rooms-katholieken en 46 protestanten) alsmede 20 noodzakkendragers waren. Omstreeks dat laatste jaar telde Schiedam reeds ca. 25.000 inwoners en kwamen er niet minder dan ongeveer 62 mouterijen en 385 branderijen voor die alle hun granen en steen kolen aangedragen moesten krijgen. Het aantal te lossen zeeschepen per week was echter niet hoog. In het topjaar 1879 ging het om gemiddeld acht zeeschepen - toen nog zeilschepen - per week met een gemiddelde omvang van ca. 250 ton. Steenkolen kwamen voornamelijk uit België en Duitsland via rivierschepen, in het topjaar 1881 ruim 135.000 ton uit 714 schepen. Het graan werd hoofdzakelijk per zeeschip aangevoerd en wel vanuit Oostzeehavens; in de topjaren rond 1881 gemiddeld ca. 93.000 ton per jaar. De laatste cijfers ontleenden wij aan een proefschrift dat Schiedam in de tweede helft van de negentiende eeuw behandelt.' Helaas wordt er echter geen aandacht besteed aan de belangrijke functie die ook in die tijd de dragers vervulden. Reglementen Wat regelde een gilde nu allemaal? Aan de hand van een aantal reglementen en correspondentie met de vroedschap van omstreeks 1790 van het St. Anthony- of arbeidersgilde te Schiedam gaan wij hier wat dieper op in. Een van de belang rijkste zaken was de vaststelling van de draaglonen. Uit een bewaard gebleven correspondentie van de hoofdlieden van het gilde Anthony Kluitman, Jacobus de Jel en Pieter van der Velden met Schout, Burgermeester en Schepenen blijkt dat deze laatsten, de Vroedschap gehoord, het laatste woord in de loonvorming had den. In november 1787 vroegen de hoofdlieden om het egaal maken van de lonen en 'vervolgens conform en op den voet der lonen welken te Rotterdam door de Sakkendraagers genoten worden, mogten worden verhoogd'. Tot een definitieve beslissing in december 1790, die overigens in mei 1791 weer werd aangevuld, werd het gilde door Burgemeester en Schepenen aan het lijntje gehouden. Een eerder door Schout, Burgemeester en Schepenen genomen tussentijds besluit de lonen met een stuiver per last (d.i. 30 hl) graan en een stuiver per hoed (d.i. 19 zakken) kolen te verhogen zonder de lonen op egale voet te brengen (wat bedoel den de hoofdlieden hier eigenlijk mee?) en zonder deze naar evenredigheid van de beste lonen te bepalen was met teleurstelling door het gilde ontvangen. In de 'Ampliatie en Alteratie2 op de Gildebrief van het St. Anthony- of Arbeidersgilde binnen de stad Schiedam' van 24 december 1790 worden de nieuwe lonen ver meld. De draaglonen van granen en steenkolen zijn evenals in de regelingen van 1525 en 1577 afhankelijk van de af te leggen afstand zowel horizontaal (lengte gaan) als vertikaal (hoogte klimmen). Vooral het opdragen van de zakken naar de zolders van de hoge molens en de pakhuizen was een zwaar karwei. Ook voor kalk, tras, waagkolen, turf, jenever bessen gelden soortgelijke draaglonen indien bestemd voor de trafieken (verwerkende industrieën). Voor particulier gebruik gelden voor steenkolen en turf speciale draaglonen gebaseerd op de straat waarin de bestemming ligt. Voorts bepalen SBS dat de gildebroeders van elke verdiende gulden, meer in de gildekas zullen moeten storten en dat de turfschippers ook 1 H. Schmitz, Schiedam in de tweede helft van de negentiende eeuw, Schiedam 1962. 2 Aanvullingen wijziging.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1981 | | pagina 11