Mondelinge historische documentatie (2) F. C. Noordegraaf Sr. 35 Kees Deil, 'Poepie Deilzoals de jongens hem achterna riepen, riep altijd: 'Kijk uit, rechts van de weg', en soms ook - hij was erg godsdienstig 'Bijna bewogen, straks ga ik naar boven.' Hij woonde in die tijd in de Stationsstraat of vooraan in de Spoorstraat, in zo'n klein huisje met een voortuintje, van die lage dingen, die reeds lang zijn gesloopt. Hij was een kleine man met een dun snorretje en hij liep sloffend. Op het laatsts was hij erg dement en wanneer je dan een man, die in zijn jonge jaren toch wel zijn mannetje kon staan, zo langs de weg ziet schooieren, dan is dat toch wel een trieste vertoning. Het was, dacht ik, aan het eind van de dertiger jaren. Hij had een kleine slagerij gehad, ergens in de Branderbuurt. Die dateerde al van vóór 1920. Wanneer hij uit de Stationsstraat kwam om de stad in te gaan, dan kwam hij langs onze slagerij op de Singel, roepend: 'Hier is Kees, kijk uit, rechts van de weg'! Meestal een uurtje later kwam hij dan terug, beladen met allerlei rotzooi, die onder andere zijn oud-collega's hem hadden cadeau gedaan: Van slagers bijvoor beeld een stuk verkleurde worst; bij een viszaak op de Hoogstraat soms een paar beschimmelde bokkingen; wel eens bij sigarenmagazijn Allard op het Broersveld- pad - destijds een der bekende sigarenwinkels in de stad - een paar lekke sigaren. Allemaal handel die niet meer te verkopen was. Dan liep hij soms ook onze winkel binnen, een kistje voor zijn buik dragend, waarin hij zijn gekregen spullen had gedaan en die hij dan vol trots liet zien. Eens, zo herinner ik mij, vertelde hij een verhaal uit zijn slagerspraktijk. Het speelde in de eerste wereldoorlog. Ook toen was er net als in '40-'45, distributie en waren er bonkaarten. Kees vertelde, dat hij in die bijna vleesloze tijd, soms met zijn vrouw, keurig aangekleed met de lege kinderwagen naar Kethel wandelde en dan, na een boer te hebben bezocht, terugkwam met een doodgegaan biggetje in de wagen, netjes toegedekt en met een kanten mutsje op. Bij eventuele inspectie door de Kethelse veldwachter, zou deze niet anders kunnen zeggen, dan 'dat het een wolk van een jongen was'. Wanneer wij dan zeiden, dat het toch maar gevaarlijk voor de gezondheid was, om vlees te verkopen van een big, die een natuurlijke dood was gestorven, dan zei hij: 'Niks, niks, ik at er altijd eerst zelf van en als ik dan gezond bleef, dan kon ik het gerust verkopen'. Wij namen al die verhalen met een grote korrel zout. Zo ook zijn verhaal over jongens, die onder de preek in de Gereformeerde kerk aan de Rotterdamsedijk, waar Kees altijd kerkte, zaten te kaarten. Hij had de dominee daarop attent gemaakt. Deze ging daar echter niet op in waarop Kees zou hebben gezegd: 'Ik heb je vader ook goed gekend, dat was ook niet veel bijzonders, net zo'n lamlul als jij!' Daar moest de dominee het dan maar mee doen! Als schooljongen heb ik ook nog gekend ene Hein Strijl, oftewel 'Hein de Poep', een steeds in de lorum zijnde koeiendrijver, één van de mannen die 's maandags en dinsdags naar de Rotterdamse veemarkt liepen en dan weer die negen 1 De heer J. M. Homs te Duiven (Gld.) schrijft ons: 'Poepie Deil' kende ik als 'opa Deil'. Vooral op oranjefeesten liep hij over de Hoogstraat en riep 'leve de Willemien rechts van de weg'. Niet persoon lijk heb ik gekend 'vrouw Degeling', die zo dik was, dat men een dubbele deur moest maken in haar huis aan de Achterweg omdat zij er anders niet in kon. Wel kende ik in de dertiger jaren 'gekke Henkie', een licht debiele man. Als jongens gekke Henkie riepen werd hij woedend en rende ze met een rode kop achterna. Hij werkte in de Gorzen en woonde ergens in de binnenstad.' (Red.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1981 | | pagina 15