Historie actueel 38 Dr. Ir. H. L. Spier Noordvest 103 Op vrijdag 13 maart 1981 diende voor kamer X van de Raad van State de behan deling van de beroepschriften, welke door de Stichting De Schiedamse Gemeen schap en de Historische Vereniging Schiedam, resp. per 26 november 1975 en 4 december 1975 waren ingediend tegen de beschikking van de minister van CRM van 6 oktober 1975, no. 268455, waarbij, ingevolge artikel 15 eerste en tweede lid van de Monumentenwet aan B. V. Utomij te Schiedam, vergunning werd verleend tot het afbreken van het pand Noordvest 103/Zijlstraat 6 te Schiedam. Bovendien diende ter dezer zitting de behandeling van het beroepschrift van B. V. Utomij tegen plaatsing van bovengenoemd pand op de Monumentenlijst, welke plaatsing was geschied in 1967. De B.V. Utomij werd ter zitting vertegenwoordigd door Mr. P. van Bochove. Voor zowel de Schiedamse Gemeenschap als de Historische Vereniging Schie dam was Dr. Ir. H. L. Spier gemachtigd op te treden. Uit het ambtsbericht van de Monumentenraad d.d. 19 januari 1981 blijkt dat aan de minister geadviseerd wordt zowel plaatsing op de Monumentenlijst als ver lenen van de sloopvergunning te handhaven. Tevens wordt geadviseerd de Schie damse Gemeenschap en de Historische Vereniging in hun beroep niet ontvanke lijk te verklaren. Als gronden hiervoor worden in dit ambtsbericht aangevoerd dat uit niets blijkt dat de Schiedamse Gemeenschap zich feitelijk richt op het behoud van monumenten, en dat de Historische Vereniging eerst op 6 oktober 1978 tot stand is gekomen bij notariële akte van oprichting. Het betoog van Mr. P. van Bochove herhaalde in eerste instantie de boven genoemde argumenten tot niet ontvankelijk verklaren. Voorts onderstreepte hij het economisch belang voor zijn cliënt, zoals ook gebleken zou zijn uit een in gediend economisch rapport. Hij betoogde dat het op zich waardevolle pand thans door aanbouwen geheel aan het oog van de straatzijde is onttrokken. Voorts dat het van het economisch getij zou afhangen, of bij verleende sloopvergunning daadwerkelijk tot sloop zou worden overgegaan. Inzake de ontvankelijkheidskwestie betoogde Spier dat tot de doelstellingen van de Stichting De Schiedamse Gemeenschap het bevorderen van het culturele bezit van Schiedam behoort. Op een pertinente vraag van de zijde van de Raad van State of hij één voorbeeld kon noemen van feitelijk beleid, gericht op monumen tenbescherming moest hij het antwoord schuldig blijven. Wel kon hij zeggen, dat de Schiedamse Gemeenschap zowel een tijdschrift met historische en culturele artikelen, als een serie boekjes over de historie van Schiedam heeft uitgegeven. Wat de Historische Vereniging Schiedam betreft, memoreerde hij, dat blijkens de statuten de vereniging op 28 oktober 1975 was opgericht, vóór het sturen van het beroepschrift derhalve. Hij werd hierin gesteund door de heer Geurts van CRM, die aanvoerde dat bij invoering van boek 2 van het nieuwe burgerlijk wetboek aan verenigingen vanaf hun oprichtingsdatum het recht toekomt bezwaarschriften te schrijven. Wat betreft de andere aangevoerde argumenten stelde Spier dat, geheel afgezien van het door niemand betwiste historisch-architectonische belang van dit door C. G. F. Giudici gebouwde pand, het argument van niet-zichtbaarheid van een uit 1777 daterend herenhuis, dat slechts sinds 20 jaar door aanbouw aan het directe oog is onttrokken, dit over jaren, als de aanbouw weer zal zijn ver dwenen, niet meer geldig zal zijn. Bovendien meende hij, dat de economische

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1981 | | pagina 18