53
Ds. H. Hofman
Het geschrift van Hofman zelf
bevat de titel: 'Heere Jezus, het
was toch Uw wil! Mijn bekering -k W$
en roeping tot het predikambt'.
Het is geen 'gewone' autobiogra-
alledag was. Nee, het is een be
keringsgeschiedenis. Besehre-
ven wordt de strijd tot de beke
ring. Het is grotendeels een ver- ■«- iMk
slag van een stuk innerlijk Ik
leven. JBk
Van deze bekeringsgeschiede- -ri7 Mêêê^
nissen zijn er vele in de zgn. ^ggÊÊÊÊ
zv\ arte-kousen kerken. Om ze te jéé^ÊÊÊMÊ mÊL JÊj
kunnen begrijpen, moet men de MÊÊÊKÊÊÊÊ P JÊj
achtergronden kennen. Kg jfÊ
Een paar grote lijnen: Alleen HUHrajW JÊÊÊk ■4ÊL
door God wordt iemand uit- jÊm
verkoren en is er wedergeboorte
mogelijk. Door wedergeboorte
of bekering wordt iemand een Ds. H. Hofman (1902-1975).
heel nieuw schepsel. Het is God,
die de mens daarbij overwint. Deze biedt tegenstand, want de mens is geheel tot
het kwade geneigd. Een bekeerde moet zich afwenden van de zonden van de
wereld en zich helemaal tot God richten. Hij moet kennis hebben van de ellendige
staat van de mens. De weg tot bekering is vol strijd, waar voortdurend twijfel weer
bovenkomt, angst voor de hel en de macht van Satan. Achteraf zijn dat tekenen
dat God beslag legt op een mens. Voor een dominee is het helemaal van belang
bekeerd te zijn. Dat is belangrijker dan het hebben van een theologische oplei
ding. Velen ontberen deze opleiding ook. Want wie is het die onbekeerden eeuwig
wee of eeuwig wel mag verkondigen? Het is daarom een waagstuk predikant te
worden.
Al deze trekken vinden we terug in het geschrift van Hofman. Na vermelding, dat
hij op 5 juni 1902 te Sliedrecht geboren werd, volgt bijna gelijk daarop de mede
deling, dat hij sinds heugenis diepe indrukken van dood en eeuwigheid had. 'Ik
was 5 jaar, toen op Koninginnedag een muziekkorps voorbij ons huis ging.
Opeens was het voor mij, of het oordeelsdag werd en Christus op de wolken des
hemels kwam om de bokken van de schapen te scheiden. Ik barstte in tranen uit,
want waar zou ik onder gesteld worden?'
Nog een voorbeeld: aanwezig bij het sterfbed van zijn grootvader: 'Hij had God
gevreesd en was eeuwig gelukzalig. Daar ik God niet vreesde, en slechts netjes
godsdienstig was, bleef er voor mij niets anders dan de hel. Ik was in de grond van