de cofferdams waren geplaatst en als
bunkers werden gebruikt. Voor Neder
landse schepen was dit al in 1936 ver
boden. Het schip was ook uitgerust met
een zgn. diefstalleiding5).
Op zaterdag 31 oktober 's ochtends
om 6.00 uur begon men met het weg
branden van een luchtkoker. Nadat de
hoofdbaas, de heer N. van Genderen,
zich ervan overtuigd had dat alle tanks
gesloten waren, mocht men op de vuur
plaat, waar zich de luchtkoker bevond,
met een snijbrander gaan werken. Al
leen daar waar het was toegestaan mocht
er vuur worden gebruikt.
De eerste explosie
De heer J. Onderdelinden, brander en
ijzerwerker bij Wilton Feijenoord, had de
luchtkoker losgebrand. Bij het ophijsen
liep deze vast tegen een boutje. Terwijl
hij dat boutje aan het wegbranden was
deed zich elders op het schip een explo
sie voor waardoor de heer Onderdelinden
op de stookplaat viel. Even was hij be
wusteloos. Toen hij weer bijkwam zag
hij enorme vlammen en veel rook bo
ven zich, zodat hij langs die weg niet
kon ontsnappen. Ernstig gewond kroop
hij tussen de ketels door in de richting
van de machinekamer. Aldaar aange
komen, klom hij langs de pijpleidingen
omhoog.
Deze explosie vond plaats om circa
9.30 uur in een oliebunker. Door haar
kracht werd een ketel van het schip
door het dek heen geslagen. Een wal-
kraan, die ter hoogte van het midden
schip stond, werd gedeeltelijk wegge
slagen; een stuk railing kwam 300 me
ter verder terecht. Van de achttien
mensen die aan boord waren, waren
er om 9.50 uur vijftien in veiligheid
gebracht. Allen hadden ernstige brand
wonden en sommigen verkeerden in
levensgevaar. Om 10.00 uur werd er op
nieuw alarm geslagen. Nauwelijks had de
sirene geloeid of een tweede ketel ex
plodeerde. Een gedeelte van de pijp
werd weggeslagen. Zware rookwolken
stegen uit het middenschip van de tan
ker op. Op dat tijdstip waren er in ver
band met de reddingswerkzaamheden
veel mensen aan boord. Het aantal
slachtoffers was om 10.20 uur gestegen
tot tweeëntwintig. Een van hen was in
middels aan zijn verwondingen bezwe
ken; een ander was stervende. De brand
meester, de heer J. Nieuwenhuijse, werd
tijden de tweede explosie aan het hoofd
getroffen, vermoedelijk door een stuk
rondhout van enkele meters. Hij was,
volgens lezing, op slag dood. Brand
meester J. v.d. Plas werd vermoedelijk
door een stuk van een ijzeren plaat ge
troffen, waardoor hij een hoofdwond,
een bekkenfractuur en enige gebroken
ribben opliep. Op zondagavond 1 novem
ber bezweek hij in het Noletziekenhuis
aan zijn verwondingen.
De pohtieagent J.J. Hoek had kort te
voren de commissaris, de heer Clasie,
en de inspecteurs Blomsma en Kloese-
man gewaarschuwd voor het explosiege
vaar. Enkele minuten later kwam hij zelf
om het leven.
De geruststellende verklaring van de zij
de van Wilton Feijenoord, als zou het
schip gasvrij zijn en de cofferdams met
water gevuld, was voor de brandweer
commandant H.B.J. Aikema reden om
zijn personeel toestemming te verle
nen om aan boord te gaan. De brand
wachten A. van Wijck en B. Frederiks,
die zelf bij de tweede explosie licht
gewond waren geraakt, hielpen mee
de gewonden aan wal te brengen, onder
wie de brandmeester V.d. Plas en baas
De Smit. Nadat de slachtoffers van
boord waren gehaald - van drie mensen
werd verondersteld dat zij reeds waren
overleden - moesten verdere blus- en
reddingspogingen wegens de levensge
vaarlijke toestand worden gestaakt.
Brandwacht Van Eijck had al enige ma
len aan zijn commandant verzocht hem
toe te staan weer aan boord te gaan om
te zien of de achtergeblevenen nog in
leven waren. Zo ja, dan zou hij hen pro
beren te redden.
Om circa 12.00 uur herhaalde hij zijn
verzoek. Niettegenstaande burgemeester
Van Haaren hem in aanwezigheid van de
10