De eerste steenlegging voor de nieuwe kerk op 12juni 1926. Uiterst rechts de vrouw van Ds Halffman met
twee kleindochters.
de z.g. lering.
Reeds in 1911 werd in de kerkeraad
geklaagd dat het lokaal bij de kerk
diensten te vol en benauwd was, zodat
in hetzelfde jaar op voorstel van Ds.
Halffman werd besloten een bouwfonds
te stichten voor het verkrijgen van
gelden voor een nieuwe kerk.
De reden dat dit niet door de kerkvoog
dij gebeurde zal hierna duidehjk worden.
Verhouding kerkeraad - kerkvoogdij
Normaal behoort de verzorging van de
geestelijke belangen tot de taak van
de kerkeraad en die van de stoffelijke
belangen - voor zover van niet-diaco-
nale aard - tot die van de kerkvoogdij.
Dit laatste houdt o.m. in: het beheer
en onderhoud van de kerkelijke goede
ren, de kosten verbonden aan de ere
dienst en dus ook de fondsvorming
voor een nieuw kerkgebouw.
Om enig inzicht te verkrijgen in de
Schiedamse verhoudingen moeten wij
terug tot 1800, toen Schiedam vier
vrijzinnige predikanten had, die allen
door een vrijzinnige kerkeraad waren
beroepen.
Elke tien jaar hadden de stemgerechtig
de lidmaten de bevoegdheid zich voor
de volgende tien jaar uit te spreken
hoe de verkiezing van kerkeraadsleden
en de beroeping van predikanten zou
plaatsvinden. Er waren twee mogelijk
heden:
a de bevoegdheid geheel aan de kerke
raad overlaten, die zelf candidaten
stelde en benoemde en tevens predi
kanten beriep;
b de bevoegdheid te delegeren aan een
kiescollege, samengesteld uit stemge
rechtigde lidmaten.
De kerkvoogdij - in Schiedam kerk
meesters genoemd - vervulde haar
taak volgens een reglement uit 1810.
Zij was samengesteld uit vijf mannelijke
lidmaten; bij vacatures benoemden zij
101