conservator werd benoemd. Het be tekende de start van een periode waarin het museum door zijn aktiviteiten landelijke bekendheid kreeg. Ik herin ner mij de tentoonstelling 'Onze wo ning', waarin een aantal interieurs werd getoond uit verschillende perio den, kompleet met bewoners. Zelfs de zolder was ingeschakeld en het nog niet gerestaureerde gedeelte van het gebouw. Dan was er de tentoonstel ling 'Negerkunst', waarvoor een zaal was ingericht als een stukje oerwoud. Ook wil ik hier noemen 'Bali', een ten toonstelling die de sfeer van dit eiland fascinerend weergaf. Daarnaast was ook begonnen met het houden van ten toonstellingen van eigentijdse kunst en dat was iets dat toen in de Nederlandse musea nog maar sporadisch voorkwam. In die periode, waarin het museum dui delijk gestalte kreeg, beraadde de mu seumcommissie zich over de toekom stige taak van het Schiedamse museum in deze regio. Als warm aanhanger van moderne kunstuitingen was het het commissielid mr. P. Sanders die de overige leden van de commissie wist te overtuigen dat eigentijdse kunst de richting was waarvoor moest worden gekozen. Op voordracht van de mu seumcommissie benoemde het gemeente bestuur van Schiedam in 1954 een ad viescommissie van deskundigen voor het uitbrengen van een advies. De com missie bestond uit: drs. J.C. Ebbinge Wubben, directeur van het museum Boymans van Beuningen te Rotterdam; D.F. Lunsingh Scheurleer, rijks-inspec teur voor roerende monumenten te Den Haag; dr. C. Nooteboom, directeur voor het museum van Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum Prins Hendrik te Rotterdam en mr. L.J.F. Wijsenbeek, directeur van de Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten te Den Haag. Het uitgebrachte advies luidde: het exposeren van aankopen van eigentijd se kunst van jonge, talentvolle, Neder landse kunstenaars. De gemeenteraad aanvaardde dit advies en de toekomst van het Schiedamse museum was bepaald. Een ander belangrijk initiatief van de museumcommissie was de oprichting van de 'Vereniging Vrienden van het Stedelijk Museum' op 18 februari 1954. Begonnen met een 150-tal reeds aanwezige donateurs groeide de vereni ging in enkele jaren tot 800 leden. In het bestuur namen ook zitting enkele bestuursleden van 'Via'. De aktivitei ten en relaties van 'Via' werden aan het museum overgedragen, met als gevolg dat de vereniging op een natuurlijke wijze ophield te bestaan. Door de voortreffelijke samenwerking die bestond tussen de museumcommis sie, de vereniging 'Vrienden' en de con servator was het mogelijk op zeer korte termijn tot de eerste belangrijke aan kopen over te gaan. De 'Vrienden' de den hun eerste schenkingen. Belangrijk in 1954 was ook het bezoek dat Daan Schwagermann en ik aan Ger- rit Benner brachten. Deze kunstenaar, uit Friesland afkomstig, had zich juist te Amsterdam gevestigd in het atelier van de naar Parijs vertrokken Karei Appel. De moeilijkheid voor Benner was dat een groot deel van het atelier nog vol stond met werk van Appel, zodat er voor hem nauwelijks ruimte overbleef om te schilderen. Daan Schwa germann deed Benner het voorstel con tact op te nemen met Appel en deze aan te bieden het werk voorlopig in het Schiedamse museum voor hem op te slaan. Appel ging akkoord en zo ge beurde het dat kort daarop zo'n 100-tal vroege Appels in Schiedam arriveerde. Een belangrijk deel hiervan kon later door het museum worden aangekocht. Het zal duidelijk zijn, dat toen het ver zamelen van het museum zich hoofd zakelijk op de Nederlandse Cobra kunst richtte, maar er was daarnaast ook aandacht voor andere gebieden. Wat minder bekend is en eveneens in het begin van de jaren vijftig voor een zeer belangrijk deel werd verworven, is de collectie Nederlandse kleinplas- tiek. Deze verzameling geeft een dui delijk beeld van de ontwikkeling van 169

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1982 | | pagina 27