'En wie 't zondagsgelui (Kom! Kom
dan! Kom dan toch!)
zwaar in vlechtwerk van klanken zal
kluist 'ren,
zoo klaar uit Gods Koepel, dat levens
lang 't hart,
waar het klopt, naar den weergalm
moet luist'ren.
Zou mijn vijand, als hij kon praten (ik
zei toch al dat hij daar te stom voor
is!) zeggen: 'Wat een ouderwetse woor
den! Vanzelf dat moderne mensen zo'n
blinde tobber vergeten!'?
Vast en zeker, daarom is die ongrijp
bare ook mijn vijand! De lugubere
sukkel is zelfs te stom om te v e r -
s t a n wat anderen vóór hem zeiden.
En om rijk te zijn met wat van vroe
ger aan waardevols blééf! Maar de klok
ken van de Grote Kerk! De Grote Kerk
zélf! Die blinde dichter Penning, grijs
aard in zijn oude-dag-huis, ver van Schie
dam, mijmert. En hij schrijft aan zijn
zuster omdat hij in zijn duistere balling
schap een klokje hoort luiden, dat her
innert aan:
'And're klokken, grootsch en statig
uit een eeuwenouden toren,
krijg ik dan te schemerure
weêr in 't ouderhuis te hooren.
Vader, die van 't haardvuur opkijkt,
zie'k uw lange krullen streelen;
'Kind'ren (peinst hij) nu hoort moeder
in de kerk het orgel spelen
Aan zijn knie, zien we in een verte
onder't kaarslicht op de kronen
moeder over 't boek zich buigen,
waar ze zingt bij orgeltonen -
meêzingt met wel duizend menschen,
tot één stem doet handen vouwen;
oogen toe staan stille mannen
zitten meêgebogen vrouwen.
'n Romantisch sfeertje? Ach ja, begin
van deze eeuw...! Nostalgie! Bah!'
Mag het? In ieder geval sympathieker
dan de grijns van die 'subtiele' figuur
die ik in Schiedam maar niet afschud
den kan en die mij nu meewarig op
merkzaam maakt op hetgeen in het
dak van de Grote Kerk aan het gebeu
ren is. Daar zitten onzichtbaar de bok
torren1), onstuitbaar knagend. Er is im
mers toch geen geld! En die paar over
geblevenen, die proberen daar wat
tegen te doen! Wel verbazend hoe die
lui me in de wielen rijden, denkt mijn
vijand. Eerst heb ik het geprobeerd
door het dak te laten rotten. En wa
rempel, 't is me niet gelukt. Toen heb ik
de ramen van die Richters laten in
gooien, intrappen zelfs. Ook daarin
waren ze me te glad af. Maar gelukkig,
nu zit er een boktorrenkolonne in het
hout van die immense kappen. Bijna
geruisloos gaan die hun gang!
Laten we er alsjeblieft voor zorgen dat
tenminste de Grote Kerk, met zijn
orgel, zijn preekstoel, zijn oude meu
bels, zijn ramen, blijven zal! Zonder dat
de onrechtvaardigheid wordt gecontinu
eerd dat een klein groepje Schiedammers
alléén de voor hen te zware onderhouds-
lasten van dit monument moet dragen.
De klokken - alle drie - zou ik willen
luiden! Die uit 1455 laten beginnen:
de noodklok! En dan die uit 1710: de
werkklok! Om toch ook die heel grote,
uit 1519, het trio te laten volmaken.
En dan maar luiden! Net zo lang tot
alle Schiedammers - waar ook ter wereld-
te hulp komen. Als ik dat toch eens
zou kunnen! Maar die fluwelen ongrijp
bare vernieler grinnikt!
Ik schrijf voor 'Scyedam', op gevaar af
dat ik dan alleen maar die paar mensen
bereik, die al zo betrokken zijn bij wat
onze stad nog bezit aan waardevols,
aan eigens. Alle anderen bereik ik niet.
Maar capituleren voor die lamlendige
vernieler die het gezicht van mijn stad
steeds meer verminkt?
Dat mag niet.
Dat kunnen we niet!
Er is een gironummer: 39 39 53 ten
name van de Kerkvoogdij Herv.Ge-
meente Schiedam. Vermelden: Bok-
torrer.bestrijding.
1) Boktorren zijn drooghoutboorders,
zoals de meubelkevers, bonte knaag-
kevers enz. De larven (die bij huis
boktorren een lengte kunnen berei-
23