eet- en tafelgewoonten; in de interieur
inrichting; in de kunsten etc., etc., etc.
En dies wandelde ik -met weinig ver
wachting; enigszins cynisch- ook door
Schiedam. Maar dat cynisme veranderde
met één klap in een hoopoplaaiende
ontdekken-vreugde. Dat was bij de
confrontatie met het Proveniershuis.
Dat was en is de Rokoko-maatschappij
in optima forma! Een indrukwekkende
'Heren (lees: Regenten-) gevel', heel-
nadrukkelijk-representatief; met annex
ietwat uit de kluiten gegroeide kippen
hokken voor het lagere, c.q. het voet
volk. Ik hoop dat bij de restauratie
van de voorbeeldige voorgevel de ori
ginele roedenverdeling van de vensters
in ere hersteld wordt. Die is nl. nood
zakelijk terwille van een rustig-ritmi-
sche relatie tussen 'steen' en 'glas'. Maar
dit even terzijde. De Rokoko hechtte
veel waarde aan vrede en vrijheid. Aan
landelijke rust. Aan de idylle. Deze,
met de eerder even aangeduide 'roof
bouw op de simpele sloeber', op de
derde klas mens, in tegenstelling lijken
de hang naar harmonie, ontmoette
ik op mijn wandeling nóg een keer: rond
de oude sluis. Daar staat immers -als
opzettelijk weggedrukt- het Zakkendra
gershuisje, bijna oog in oog met de im-
posant-imponerende graanbeurs. Beide
gebouwen, stenen getuigen van de maat
schappelijke structuur in de 18e eeuw
tonen aan hoe ver en hoezeer de maat
schappelijke polen van elkaar verwijderd
waren. Er zijn nog heel weinig plaatsen
in Europa over die dat Schiedam na
kunnen zeggen. Tot voor kort -de
zaak is er nu gesaneerd- bood Mainz
een dergelijke blik in het verleden: het
(aarts)bisschoppelijke paleis stond er
vrijwel vis a vis met de 'woningen'
waarin de beminde gelovigen regen
en kou konden trotseren; maar meer
niet.
Wat verder van elkaar staan in Schie
dam -nog steeds- het voormalige heren
huis van C. Nolet (Lange Haven 65;
nu Kantongerecht) en de vele behui-
zinkjes in de oude binnenstad.
Kortom -en hoe dan ook- wie de Roko-
ko-periode met eigen ogen wil aan
schouwen: Schiedam is hem een open
boek.
Opener dan Amsterdam bijvoorbeeld
waar -in die periode- de proletariër wél
achter een fraaie gevel onderdak vond.
Maar achter die gevel had een groot aan
tal van hen (verdeeld over allerlei ka
mers) niet veel meer leefruimte dan de
ingezetenen van het Proveniershuis in
Schiedam hadden...
Moet deze toestand ons nu van woede
de vuisten doen ballen? Moeten we,
posthuum, brander C. Nolet voor het
volkstribunaal veroordelen voor het
'feit' dat hij zijn werknemers uitbuitte?
Dat moeten we niet. We moeten name
lijk een tijd die voorbij is niet beoorde
len, laat staan veroordelen, met normen
ontleend aan ónze tijd. De geschiedenis
kent geen schuld. De onderste lagen van
de bevolking toentertijd wisten niet be
ter. En wilden -dus- ook niet anders.
Toch is de aanzet tot verbetering in
de Rokoko begonnen. Maar die aanzet
kwam niet uit de kringen van de direct
belanghebbenden, de kringen van de
verworpenen der aarde. Die aanzet
kwam voornameüjk uit de kringen
van het toenmalige intellect. Uit eli
taire kringen. Het water stroomde ook
toen al van hoog naar laag. Maar voorals
nog moesten in Schiedam de branders
knechts nog maar niet aan een 48-urige
werkweek denken. Net zo min als de
veenwerkers in Drenthe en de textiel
arbeiders in Twenthe. Om van de keu
terboertjes op de zandgronden maar te
zwijgen. Nederland had zich -in de
economisch-sociaal-maatschappelijke
context van de 18e eeuw nooit warm
kunnen stoken als de turfsteker niet de
sluitpost van zijn begroting was geweest.
Dat geldt ook voor de textiel. Dat geldt
ook voor de jenever. Want: het feit
deed zich voor dat jenever-consumptie
in de 18e eeuw op een ander niveau
stond dan later. Mèt de wijn en tot
op zekere hoogte met de likeur had
het jeneverdrinken plaats, als een opmer
kelijk gebeuren' in de 'betere' kringen,
bij de hogere standen. Daar vloeiden
4