De Schiedamse rederijkerij
H. van der Linden
'Als ick alle dingen wel considererende
bin' (I)
Deze bijdrage vraagt de aandacht voor de
Schiedamse rederijkerij. Wellicht zullen
sommigen nu reageren met een zekere
nieuwsgierigheid in de trant van 'O, heb
ben we dat ook nog gehad?' of zij zul
len zich verschrikt de middelbare school
tijd herinneren. Voor het eindexamen
moesten er allerlei onbegrijpelijke tek
sten gelezen worden in even onbegrij
pelijk Nederlands. Niemand begreep wat
er eigenlijk zo leuk was aan Mariken
van Nimwegen, of aan Elckerlijc of
aan Tspel van de sacramente van Nieu-
wervaert, of aan de Cluijte van Plaijer-
water (2). Slechts een beknopte samen
vatting mocht een glimlachje wekken.
Dit beeld van de rederijkerij is blijven
hangen.
Dit negatieve beeld is naar mijn oordeel
echter onjuist. De betrekkelijke on
bekendheid met de zestiende eeuwse
kuituur in het algemeen en de kuituur
van de rederijkerij in het bijzonder
veroorzaken m.i. het bovengenoemde
negatieve oordeel.
In deze bijdrage wordt een poging
ondernomen de plaatselijke rederijkerij
wat uit die onbekendheid te halen (3).
Ik wil dat doen door de ontwikkeling
te schetsen van die plaatselijke rederij
kers en hun twee kamers. Mijn belang
rijkste bron daarbij is de informatie
uit de Bibliotheca Belgica (4). Wat ik
gedaan heb, is het op chronologische
wijze ordenen van de aktiviteiten van
de rederijkers. Deze opsomming is ech
ter bij lange na niet volledig. Een werk
loze Neerlandicus kan in Schiedam enige
jaren een drukbezette baan vinden.
Daarna zouden we een goede beschrij
ving van de plaatselijke rederijkers heb
ben. Met deze zijsprong loop ik vooruit
op mijn verhaal, want in het laaste deel
ervan wordt nader ingegaan op het be
lang van de bestudering van de plaatse
lijke rederijkerij.
Met één punt wil ik me in mijn bijdrage
niet bezighouden, en dat is de vraag
naar het ontstaan van de rederijkerij.
De geïnteresseerde lezer wordt hiervoor
verwezen naar G. Knuvelder's Handboek
tot de geschiedenis der Nederlandse
letterkunde, 'Van Middeleeuwen naar
Renaissance' (deel 1, p. 313 - 519),
Dr. J.J. Mak's De Rederijkers en Herman
Pleij's Het gilde van de Blauwe Schuit.
(5).
Het begin
De eerste vermelding van de Schiedamse
rederijkerskamer De Roo Roosen komt
uit het jaar 1546. Op 26 november van
dat jaar, St. Aelbertsdaege, doen de le
den van de kamer mee te Gouda aan
een rederijkersfeest. Voor dit feest zijn
alle kamers uit het graafschap Holland
uitgenodigd.
Het is bekend dat de Roo Roosen in
Gouda geweest zijn, omdat het toneel
stuk van de uitnodigende kamer ver
wijzingen bevat naar de namen en bla
zoenen van de deelnemende kamers.
De verwijzingen naar de Schiedammers
staan in de verzen
572: Ghij aensiet joncheit
en
594: En waer overdect met rode
roos kens beschermt.
Voor het jaartal 1546 pleiten goede ar
gumenten (6). Dat betekent dat de
Schiedamse kamer in of voor dit jaar
opgericht moet zijn.
Hierover ontbreken ons op dit moment
(nog) de precieze gegevens. Het lijdt
79