zijn meer dan veertig bladzijden voor het werk van Oudaen ingeruimd. Voor de bijbel- en zedegedichten levert hij berijmingen van de eerste drie psalmen, van 'De Lofzang van Simeon' en van 'Het Gebed des Heeren'. Ook vinden we er de apostolische geloofsbelijdenis op rijm gezet. Onder de mengeldichten zijn veel korte gedichten van zijn hand te vinden, zowel oorspronkelijke als vertaalde, waaronder enkele tientallen bladzijden vertaling uit het Latijn. Hoe men ook over de kwaliteit van zijn werk mag oordelen, de omvang van zijn in breng in de genootschapsbundel heeft ongetwijfeld te maken met de reputatie als dichter die Joachim Oudaen zich in de Maassteden al in de jaren veertig van de achttiende eeuw had weten te ver werven. De benjamin in het gezelschap was wel de Vlaardingse poëet Arnoldus Soek (1760-1795). Zijn vader, Adrianus Soek, had zich vanuit Schiedam, waar de fa milie sinds de tweede helft van de ze ventiende eeuw tot de gezeten burgerij behoorde, als chirurgijn in Vlaardingen gevestigd. Arnoldus' moeder was de uit Schiedam afkomstige Neeltje van Pelt, de tweede vrouw van Adrianus. Omstreeks z'n twintigste raakte Arnol dus in de ban van de muzen en begon hij naar eigen zeggen 'allengskens aen een staemlend lied te zingen'. In de ja ren 1779-1780 vulde hij een cahier met talrijke verzen. Dat is de periode waarin hij kennismaakte met de dichtgenoot schappen. In 1779 werd hij opgenomen in het Rotterdamse Studium Scientia- rum Genitrix. Tevens werd hij lid van Vlijt Volmaakt. In zijn cahier staan enkele gedichten die in deze genoot schappen zijn voorgedragen. Overigens is Soeks bijdrage aan de Proeve betrek kelijk gering. Zijn 'Roemtaal van een' Bekeerden Zondaar' beslaat een drietal bladzijden. We vinden Soek, die in Rot terdam tot chirurgijn werd opgeleid, in 1782 terug in Parijs, waar hij zich on der leiding van beroemde medici be kwaamde in de verloskunde. Twee jaar later teruggekeerd in het vaderland ves tigde de ambitieuze jongeman zich in de universiteitsstad Leiden. Nog steeds diende hij zowel de poëzie als de ge neeskunde. Hij liet een gedichtenbun del verschijnen onder de titel De vrucht van ledige uren, die bij Van der Aa het predikaat 'niet boven de middelmaat' meegekregen heeft. Maar op zijn eigen lijke vakgebied wist Soek zich een uit stekende reputatie te verwerven. Hij was een bekwaam verloskundige, die in het bijzonder de toepassing van de keizersnede hier te lande heeft bevor derd. In 1790 werd Soek tot stads- vroedmeester van Leiden en 'artis obstetriciae praelector' benoemd; in 1792 volgde zijn benoeming tot gewoon stadsvroedmeester en lector in de verlos kunde. Geïnspireerd door ervaringen opgedaan in Parijs had Soek zich ook in het poli tieke leven gestort. Ook hij deed aan 'keezenpoëzie'; van hem zijn er verschei dene vaderlandslievende, hartstochtelijk- krijgshaftige patriottische dichtstukken bekend. Maar de omwenteling van 1787, waarbij de macht weer in handen van Oranje kwam, ontnuchterde hem. Voor taan zweeg hij als dichter en hij con centreerde zich geheel en al op zijn eigenlijke vakgebied. Hij overleed in 1795, nog geen vijfendertig jaar oud.10 Na deze maasstedelingen voorgesteld te hebben zal ik nu de buitenleden voor het voetlicht halen. De enige vrouw in het gezelschap was de Amsterdamse dichteres Maria Louiza Griethuizen-Carelius (1744-1813). Al vrij jong had zij zich, buiten enig genoot schappelijk verband, met de dichtkunst ingelaten. Zij was getrouwd met de Amsterdamse makelaar Hermanus van Griethuizen, die zakelijke contacten onderhield met Van der Blok. Via de relaties van haar man kwam zij in aan raking met het Schiedamse genootschap. Het bestuur bood haar in 1775 het lid maatschap aan en van tijd tot tijd leverde zij aan het genootschap 'eenige vruchten van haar genie'. In de bundel werd één vers van haar opgenomen, dat een bijbels gegeven tot onderwerp 13

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1984 | | pagina 13