had: 'De Cananeesche Vrouw'.11 Een ander buitenlid was de theoloog Chris tiaan de Groot Stiffry (1746- 1829). Na zijn studie aan de Utrechtse hogeschool werd hij in 1769 predikant te Mijdrecht, dat hij in 1777 verwisselde voor Zwammerdam. Medio 1781 vertrok hij naar Maastricht, waar hij in 1784 tevens tot buitengewoon hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Illustre School aldaar werd benoemd. De school werd in 1794 opgeheven. In conflict geraakt met zijn kerkeraad vertrok De Groot Stiffry in 1797 uit Maastricht en werd predikant te Schoonhoven. Daar ging hij in 1814 met emeritaat. Zijn eer ste echtgenote was de Schiedamse Louisa Maria Lassis, met wie hij in november 1769 te Schiedam in ondertrouw ging. Ze werd op 27 oktober 1784 te Maas tricht begraven. Voor de Proeve heeft De Groot Stiffry een tweetal bijbelse gedichten afge staan: een 'Uitbreiding van den 150 Psalm' en 'Lijkzangen op Sauls en Jonathans dood'. Verdere dichterlijke aktiviteiten van zijn kant zijn niet be kend.12 Een derde buitenlid was Jacobus de Pas- sius, die 'muziekmeester' te Utrecht ge weest moet zijn. Op zijn vakgebied publiceerde hij o.a. een driedelige Ver zameling van geestelyke gezange. Byeen- vergaderd en op nieuwe zangwyzen ge bracht naar de Italiaansche en Heden- daagsche smaak (Utrecht 1772-1778). De Passius publiceerde twee gedichten in de genootschapsbundel: 'Gebed van eenen Stervenden' en 'Tegen u alleen heb ik gezondigd: Psalm 51'. 'Treffende onderwerpen voorwaar', merkte een cri ticus op, 'maar aller flaauwst behan deld'.15 Van de dichter J. Voorduin - van hem kennen we geen nadere bijzonderheden - treffen we een zevental stukken aan. Voorduin zocht het vooral in de men geldichten. Eén van zijn bijdragen is een zes bladzijden tellende vertaling van een gedeelte van de Latijnse dichter Horatius. In Van der Aa wordt over zijn dichtstukken geoordeeld, dat ze 'eenen genootschappelijken geest' ademen. In de afdeling bijbel- en zededichten le verde F.A. van Hal nog een 'Schets van 's Werelds IJdelheid'. Dit zededicht gaf een criticus de verzuchting in de pen: 'Zou 't ook geene ijdelheid zijn zulke verzen te maken?' Wie was deze Van Hal? Van hem is ge zegd, dat hij 'welligt' dezelfde zou zijn als de schout en notaris F.A. van Hall uit Vianen. Het zou aardig zijn een re latie te kunnen leggen tussen het Schie damse genootschap en deze Floris Adriaan van Hall (1736-1808), wiens nazaten de afgelopen drie eeuwen zo duidelijk hun sporen in de Nederlandse geschiedenis hebben nagelaten. Voorlo pig echter laat ik het bij het vermelden van deze suggestie.14 Tenslotte: de 'twaalfde man', die zich achter de letters 'N.N.' verborg. Hij schreef een niet onaardig vers, dat ik in z'n geheel hieronder laat volgen. A en N.N. door N. N Dees regels zijn voor u in pand van trouw geschreeven: Gij die beminnen kunt, kunt immers ookvergeeven: Wij deelen, van elkae'r gescheiden, éénder smart: Gij zucht, wanneer ik zucht: dit voel ik aen mijn hart: En als ge om mijnent wil onwillens wordt bewoogen, Dan vlieten ook om u de traenen uit mijne oogen Zal 't eeuwig dan zoo zijn heb ik vergeefsch gereisd Door zomerhitte en zand naar 't lommerrijke Z 't Geen ik toen heb betuigd zal nim mer mij berouwen: Welaen dan, laten wij, in liefde, op God betrouwen! De zon daegt aen met glans, die voor maels droevig dook: De tijd, die doornen gaf, baert ook wel eens roozen ook Uitleiding Na de Proeve van Poëzije is er geen an- 14

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1984 | | pagina 14