voor de tram gespannen, het zgn. 'aan- pikpaard'. Dit omdat de hol naar de Koe markt te stijl voor één paard was (afb. 4). In tegengestelde richting moest de tram juist sterk worden afgeremd om te voorkomen dat het paard door zijn last werd overreden. Overigens was de koet sier toch al vaak meer remmer dan men ner, want van haltes had men nog nooit gehoord en dus stopte de stram overal waar de passagiers dat wilden. Op de Koemarkt was de eerste wissel plaats. Een wisselplaats is een korte verdubbeling van het spoor, waarop twee trams uit tegengestelde richting elkaar kunnen passeren. Het was de be doeling dat de afstand station-Koemarkt in vijf minuten werd afgelegd, zodat de tram richting station ook vijf minuten na het wisselen, ofwel tien minuten na het vertrek van de tram richting Hoofd, op het Stationsplein arriveerde, waarop de gereedstaande tram kon vertrekken. Op afb. 5 zien we de tram de Koemarkt- brug oprijden. Tot 1906 kon men hier op de stoomtram naar Rotterdam over stappen. In 1906 werd de lijn Rotter dam-Schiedam geëlectrificeerd en ver huisde het eindpunt naar het Koemarkt plein (deze foto werd in 1910 gemaakt). Na het passeren van de Koemarktbrug reed de tram door de Gerrit Verboon- straat en draaide vervolgens de Lange Nieuwstraat in. Afb. 6 laat ons de twee de wisselplaats, in de Lange Nieuwstraat zien, net op het moment dat twee trams elkaar passeren. Ook de trajecten Koe markt-Lange Nieuwstraat (van wissel plaats naar wisselplaats) en Lange Nieuwstraat-Hoofdplein moesten in vijf minuten worden afgelegd om een regel matig rijden met een frequentie van tien minuten mogelijk te maken. Op afb. 7 zien we de tram de nieuwe Hoofdbrug passeren. In dit geval be stond de tram uit één van de in het voor jaar van 1903 afgeleverde open rijtui gen (afb. 9). Men kon die rijtuigen pas in de zomer gebruiken en kennelijk ging men er van uit dat je niet eerder je geld uit moest geven dan strikt noodzakelijk was. Naast de gesloten- en de open rij tuigen bezat de STM ook nog een kleine open goederenwagen (afb. 9). Deze goe derenwagen werd vl. als pekelwagen ge bruikt en deze wagen werd dan ook al in de herfst van 1902 aangeschaft (schema 1). Na het passeren van de Hoofdbrug kwam de tram in de Hoofdstraat en passeerde al snel de remise. In 1909 werd de be spanning in eigen beheer genomen, zo dat de paarden die in de stallen stonden nu ook in het bezit van de STM waren. In de laatste jaren van haar bestaan be zat de STM twaalf tot veertien paarden, had zo'n vijf koetsiers in dienst en vier conducteurs9. De verhouding tussen het aantal koetsiers en conducteurs ener zijds en het aantal paarden anderzijds maakt wel duidelijk dat de mens bedui dend langer moest werken dat het dier. Tenslotte was een paard een bezit en dat telde in die dagen meer dan een ge huurde arbeidskracht; als er iets met een paard gebeurde moest er een heel nieuw paard worden gekocht, terwijl het ver vangen van een ingehuurde koetsier zon der extra kosten gepaard ging. Werkda gen van de eerste t/m de laatste tram, d.w.z. van half zeven 's morgens tot half één 's avonds waren dan ook nor maal. Daar kwam nog bij dat men op zondag gewoon doorwerkte. Hier stond een minimumloon van tien gulden en een maximum van twaalf gulden per week, afhankelijk van het aantal dienst jaren, tegenover. Verder had men om de vijf dagen een dag vrij en om de zes zon dagen een zondag vrij10. Via de Hoofdstraat bereikte de tram ten slotte het Hoofdplein (afb. 8), waarna de daar wachtende tram kon vertrekken. Vervolgens hadden de koetsier en de conducteur 10 minuten de tijd om het paard uit te spannen en aan de andere zijde van het rijtuig weer in te spannen. Die frequentie van 10 minuten lijkt wat hoog voor een tram in het niet al te grote Schiedam, maar voor een paardetram is dit een normale frequentie. Een stoomtram verbruikt bij een frequentie van 10 minuten twee maal zoveel brand stof als bij een frequentie van 20 mi- 89

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1984 | | pagina 5