int convent, overmids die grote
onvrede...". Maar de ontvanger
van de brief moest hem vooral
niet laten zien aan de pater
en mater van het convent, want
off daer soude groet on
vrede off comen, want si ende
willen ons niet onder die luden
hebben". Het boterde dus niet
zo best tussen de nonnen en
de leiding van het klooster.
Haar tweede brief was gericht
aan Jacob Jansz.burgemeester
van Schiedam. Zij berichtte
over de onvrede, die er in het
klooster was en dat er meerdere
partijen waren, "die staen
tegen malcander op ende kiven,
sonder ophouden". Zij verzocht
de burgemeester te hulp te ko
men, "want het is meer dan tyt".
Zelfs "die ons visitieren weten
genen raet tot ons". Het stads
bestuur was de enige instantie,
die nog kon ingrijpen en het
werd dan ook verzocht om de
situatie in het klooster te
onderzoeken en de partijen te
scheiden, "opdat wi niet tot
groter armoede en comen".
De brief mocht echter niet on
der ogen komen van de klooster
leiding, want de schrijfster
zou ervan te lijden hebben.
De leiding at en dronk er goed
van en had "die swaerheit so
groet niet als die ondersaten".
Hoe alle problemen werden opge
lost is helaas onbekend.
Een andere kwestie die bekend
is, dateert uit 1560. De Gene—
raal-Minister van de Francis
caner Orde, broeder Garridt
van Zutphen, vroeg aan de burge
meesters van Schiedam om op
het convent te letten en de
ministra te beschermen tegen
sommige nonnen in het convent,
"dye wall kindich" waren en
niet gelovig waren, zoals het
goede godsdienstige vrouwen
betaamt. Of deze kwestie werd
opgelost is ook niet bekend.
Slechts een non is uitgetreden
uit het klooster, nl. Neeltje,
dochter van Catharina en Pieter
Vreelandt. Zij ging van het
Sint-Ursulaconvent over naar
het Sint-AnnaconventAls moti
vatie gaf zij op, dat de sfeer
in het klooster haar zó "benaut
en ongerust" werd, dat zij "mit
goeder herten Godalmachtich
niet dienen en mocht". Zij vond
het na achttien jaar in het
klooster blijkbaar toch niet
zo aangenaam meer om er haar
verdere leven te slijten.
Meermaals bleek gedurende de
zestiende eeuw, dat de disci
pline en sfeer in het klooster
slecht waren. De oorzaken hier
voor zijn niet direct aan te
wijzen. Soms kunnen er te jonge
of ongeschikte novicen zijn
aangenomen. Ook waren enkele
ministra's onbekwaam in het
geven van leiding en werd de
godvruchtigheid verzuimd.
De Reformatie was de nekslag
voor de tucht in het klooster.
Nadat de nonnen in 1572 uit
het klooster gevlucht waren,
is in 1574 en ieder geval één
ex-non getrouwd. De overigen
bleven samenwonen, trouw aan
hun professie-gelofte.
125