en trof daar Van Harderwijk, de 'deskundige' van de Commissie, bezig
met het opstellen van de voorwerpen, terwijl meisjes van de Huishoud
school de objecten schoonmaakten.
De deskundige stelde de custos de vraag 'Wat komt u hier doen?'. Het
antwoord luidde: 'Ik dacht dat ik hier misschien zou kunnen helpen.'
'Mijnheer, u zoudt hoogstens in de weg kunnen lopen', was het bescheid
dat Van Harderwijk de custos gaf!
Na enkele maanden werd het museum voor het publiek heropend. (16)
Hierbij waren de adviseurs Van Gelder en Frederiks aanwezig. Van
Gelder, die de custos uit andere hoofde goed kende, merkte daarbij,
terzijde, op: 'Schwagermann, je zult het hier niet gemakkelijk hebben,
want ze weten er met z'n allen geen bliksem van.'
In het eerste, gedrukte jaarverslag over 1927 door de deskundige Van
Harderwijk geschreven, merkte deze op: 'Is lang niet alles kostbaar,
het is echt.'
Een uitspraak waarin de custos aanleiding vond de Commissie het volg
ende te schrijven:
'M.H.
Tot mijn spijt moet ik u berichten dat, in strijd met de laatste
alinea van het jaarverslag van het Stedelijk museum Schiedam
over 1927, niet alles ECHT is...'
Dan volgt een opsomming van de falsificaties, w.o. een 'Romaanse kande
laar met de heilige Christoforus' (deze stond in de catalogus als een
'Ridder met een kind op de arm' beschreven).
Er volgde geen schriftelijk, antwoord, maar de custos moest alles wat
niet echt was maar verwijderen.
Uit hoofde van zijn werkzaamheden was de custos vaak in de gelegen
heid de hand te leggen op voor het museum van belang zijnde voor
werpen, die hij, uiteraard, zonder enig gewin wilde doorgeven, zoals
een 17e eeuwse Utrechtse toogkast uit het Klooster in de Tüinlaan,
of een 18e eeuwse wandvitrine; nu in het Historisch museum van Rot-
193
16.
Op voorstel van Mr. Dirkzwager.