reusachtig. Ik kende veel robuustere torens. Bijvoorbeeld die
van Den Briel, de eerste die in 1572 de vlag van de vrijheid had
gedragen: oranje-blanje-blue! Of die van de Oude Kerk in Delft,
die bovendien nog erg scheef stond. Onheilspellend in
vergelijking met de onze, die óók een beetje naar het zuiden
gezakt is. En dan de ontzagwekkende Domtoren van Utrecht!
Tweemaal zo hoog en tweemaal zo breed als die van Schiedam! En
doorluchtig in zijn bovenste geleding! Prachtig!
Toch hield ik van de Toren van de Schiedamse Grote Kerk
het meest. Doodgewoon omdat het onze Toren was! En misschien
ook wel omdat ik hem zo stoer-eerlijk vond, onopgesmukt. En
wat te denken daarvan dat hij alles van Schiedam, zoals het nu
was, had zien komen! Het Stadhuis, en het Gasthuis. En de
molens en de Beurs. Behalve dan een stuk van de Grote Kerk
zelf. En de Ruïne. Maar al het andere was na hem gebouwd.
Als ik dat bedacht wilde ik wel dat de Toren zou kunnen
vertellen. Wat een verhalen zouden er dan komen!
Ooggetuige-verslagen. Keizer Maximiliaan, die burgemeester
Veenlant logeerde! Je kon je wel voorstellen dat dat een pracht
geweest was: een keizer, zijn gevolg, en al die paarden! En
kerels met hellebaarden en zo! Op een avond vast en zeker had
de keizer met zwier zijn handtekening gezet, aan tafel bij
burgmeester Pieter. Onder een stuk perkament, waarin hij aan
Amsterdam toestemming verleende om de keizerlijke kroon
voortaan boven het stadswapen te mogen voeren. En wat een
verhalen van de stadsbranden! Of van de narigheid van de
Jonker Franssenoorlog: bijna was de stad door verraad
ingenomen!
Maar de Toren kon niet vertellen. Wel kon hij luiden! Met zijn
drie klokken. Die 's zondags als we naar de kerk liepen deinend
daverden over de oude stad. Zeven minuten lang: "Kom! - Kom
dan! - Kom dan toch!" De een na de ander, door elkaar heen,
samenklinkend soms, elkaar weer achterna tuimelend. Het leek
wel of de wijde Korte Havenkom volgegoten werd met dat
prachtige gegalm. Net zo indrukwekkend als soms het orgel kon
spelen. Dan was de rijzige ruimte van de Grote Kerk
doorstroomd van muziek. Die ik vaak voelde trillen in de bank
waarin we zaten. Textor Jr., of, iets later, Adriaan C.
Schuurman of dokter De Leeuw achter de speeltafel. Nóg later
Jacques P. Bekkers. Levenwekkers in die kerk vol boeiende,
allengs meer en meer ontdekte geheimen.
Nu nog - als ik Schiedam nader - zoek ik als bij intuïtie de
Toren. Het blijft kinderachtig: als ik hem zie, zeg ik zachtjes:
"Hoi!". Net zoals toen ik als kind tegelijk wilde weten hoe laat
het precies was. Vanzelf: de klok van de Stadstoren móést die
aanwijzen! Die kon zich niet veroorloven vóór of na te lopen.
Daarvoor was meneer Veenman, de klokkeluider
verantwoordelijk. Opdat alle Schiedammers zich daarnaar zouden
kunnen richten. Zoals ik erdoor wist hoe hard ik moest draven
243