Uit: Om het bestaan
Een werkplaats lag er aan dat kleine plein,
De dag was aangegroeid in zonneschijn
Die was vol koelte en van donker hout
Bevloerd en ook gezolderd, en zeer oud
Leken de ramen,
Herman Gorter.
Er zat maar weer weinig groei in de lucht. Overal dat
grauwe, dat boomen en daken zoo'n guur aanzien gaf. Nu
nergens dat fluweelig-warme van lente-begin, dat 'n paar
dagen geleden al zoo streelend over de dingen van buiten
kwam, over de zwart-roode pannen van 't groote huis aan
de overzij, over de oud-grauwe kanten van den grooten
toren, die zoo trotsch kon staan in de wisselende lucht.
De lente wou nog maar niet goed doorbreken grijs en guur,
met een scherpen Noord-Oostenwind zou deze dag wel
weer vergaan. Misschien als 't zonnetje wat winnen kon.
In gewoonte-doen had Piet in den werk-ochtend de
lucht bekeken, al gauw gezien het treurig lot voor den
nieuwen dag. Toen deê-ie z'n jasje uit, hing 't aan den
verroesten spijker bij 't raam, en ging 't oude potkacheltje
wat aanmaken. Later op den dag kon 't wel weer uitgaan,
als de kilte eerst maar wat geweken was.