DE VIJFSLUIZEN W.P. ROOK Veel eerder dan nu met zekerheid kan worden aangetoond zullen er mensen in onze omgeving hebben gewoond. Datgene wat in onze tijd uit de grond wordt opgegraven rechtvaardigt althans dit vermoeden. Dat die opgegraven oudheden bewaard zijn ge bleven vindt gedeeltelijk zijn oorzaak in de veenrijke bodem waarin voorwerpen, als ze er eenmaal in weggezakt zijn, heel goed geconserveerd worden. Hierin is het water, van oudsher onze vijand, ons tot vriend geworden, want door datzelfde water kon geen verrotting optreden, omdat de benodigde zuurstof daarvoor ontbreekt. Daar door ook wordt de nu levende mens in staat gesteld te ontdekken onder welke om standigheden onze voorouders moesten leven. Dat leven was doorgaans veel zwaar der dan wij ons nu kunnen voorstellen. Enerzijds was er de doorlopende zorg voor de voedselvoorziening, anderzijds was er het gevaar van het water. Feitelijk was dit laat ste een grotere zorg omdat men nooit wist wanneer het zou toeslaan. Soms spoelde het wel heel erg onbarmhartig over het land en trok zich dan weer terug, een spoor van vernieling en onbruikbaar geworden woonplaatsen achterlatend. Ook in de jaren 1163 en 1164 was er die verschrikkelijke waterellende. Wéér had het water bezit ge nomen van het land en datzelfde land in ontredderde toestand achtergelaten toen het zich weer terugtrok in de normale beddingen. En zo zou het nu nog geweest zijn als er geen dijken waren gekomen. Maar juist al in die twaalfde eeuw begon de dijkaanleg zich te ontwikkelen. En ondanks dat er toen dijken zijn gekomen wil dat nog niet zeg gen dat daarmee de waterproblemen voorbij waren. Nee, zeker niet. En als er één plek in het Schiedams territorium is waarin de geschiedenis dat laat zien dan is dat wel bij de Vijfsluizen. Want in dat opzicht heeft dit plekje grond een rijke historie. Maar waarin het water niet altijd de enige rol speelt. Toen in 1164 bleek dat de watersnoden grote schade hadden aangericht werd door Abt Wibold van de Egmondse Abdij het initiatief genomen tot verdere dijkaanleg. Het is simpel geschreven maar voor die tijd was het een groots plan. Het betekende namelijk dat er, om in hedendaagse begrip pen te spreken, een gesloten dijkfront zou komen tussen Overschie en Monster. Dat dijkfront kwam er. Rond 1250 was het enorme karwei geklaard en dit had als resultaat dat het achter de dijk liggende land veel veiliger was dan voordien. Maar diezelfde dijken die veiligheid boden waren er de oorzaak van dat het polderwater (dat uit grondwater en regenwater bestond) niet volgens de natuurwetten naar de rivieren kon afvloeien. De oplossing hiervoor werd gevonden in het sluizensysteem maar ook daarmee was men weer niet met één klap van de problemen af. Want hoe loos je water dat een peil heeft dat lager is dan dat van het water waarop geloosd moet worden? Omstreeks 1280 werd de Poldervaart gegraven. Deze was bedoeld als vaarwater maar natuurlijk kon het kanaal ook dienst doen als afvoerkanaal van het polderwater. In de dijk langs de rivier werd een sluis gebouwd die, omdat het hier Kethels grondgebied betrof, 'Kethelsluis' werd genoemd. Maar deze naam zou niet zo erg lang gebruikt worden. In die tijd sprak men over het Ambacht Kethel. Maar ook over het Ambacht Vlaardin- gen of het Ambacht Hof van Delft. En zo was er nog een Ambacht Berkel dat in die 147

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1986 | | pagina 15