derde moest ik op Maandag- en Dinsdagmiddag voor een klasse staan en optreden
als 'meester'.
Als een ander mij zou vertellen dat hem op 14-jarige leeftijd een klasse schoolkin
deren werd toevertrouwd, dan zou ik deze mededeling slechts met een korreltje zout
aanvaarden. Maar ik heb het zelf beleefd, dus de welwillende lezer mag voor het kor
reltje zout zorgen. Op de genoemde twee middagen werden de meisjes uit de twee
parallel klassen van het tweede leerjaar bijeengevoegd voor het onderwijs in de nutti
ge handwerken. De jongenshelften van die twee klassen kwamen dan onder de hoede
van een kwekeling. En zo trad ik dan als 'meester' op terwijl ik nauwelijks boven de
planken uitrees. Maar dit euvel viel te verhelpen door op de voorste banken te parade
ren, gewapend met een lange kaartenstok.
Deze paedagogische dwaasheid stond onder geen enkel toezicht. Er hing een les
rooster in een kastje maar daaraan stoorde ik mij niet. Ik vrees dan ook een uiterst
slechte meester te zijn geweest. Want ik hield mijn kleinen bezig met verhaaltjes ver
tellen, die ik regulier uit mijn duim zoog, en voerde de jeugdige gemoederen aldus een
romantische wereld binnen, die wel heel ver moet hebben gestaan van het arbei
dersleven in de Gorzen.
Met het onderwijzend personeel van de school aan de Dwarsstraat stond ik steeds
op goede voet. Ik herinner mij de meeste onderwijzeressen en onderwijzers nog
levendig. Daar was allereerst het plaatsvervangend hoofd L. Krullaars, een gemoede
lijk man, die een zeer hoge ouderdom heeft bereikt. Ik mocht hem wel eens helpen om
in mijn goede handschrift zinnen op het schoolbord voor de hoogste klasse te schrij
ven. Dan was er Siem Houtman, een jolige kwant, die het leven van de humoristische
kant placht te bezien. De bedaarde figuur van Gerrit van der Most rijst weer voor mij
op, reeds vóór het aanbreken van de nieuwe eeuw een sociaal-democraat. Later ont
moette ik hem in het Volkshuis, een soort Toynbee-stichting, waar ik meermalen met
hem domineerde (5). Het domino-spel had ik in de perfectie geleerd van mijn groot
vader Daniël de Koning, aan wie ik behalve de kennis van dit spel ook nog mijn bij
belse voornaam te danken heb. Voor heel Schiedam was hij 'ome Daan', en nu ben ik
zelf reeds vele jaren een ome Daan voor heel wat loten uit de stammen der
jongere generaties.
Verder was er Chris Ruiter, een man met zes vingers aan iedere hand, maar desniet
temin was hij nog geen twaalfvingerige luiaard. Met zijn spits gezicht was hij een leu
tige verschijning, want ook hij hield van een grapje. Toen ik reeds getrouwd was en in
Gorinchem (6) woonde, heeft hij met zijn vrouw ons nog eens bezocht.
De armenschool van meneer Brouwer leek wel een verzamelplaats voor vrolijke
naturen, want onder deze moet ik nu ook Jan van Vlaardingen rangschikken, een on
derwijzer met een kop zo glad als een biljartbal. Van de onderwijzer Ruseier herinner
ik mij niets meer dan de naam, maar de rustige verschijning van de kleine Verbrugge
zie ik weer vóór mij. Hij was een uitstekende schoolmeester, maar hield zich in een
zekere eenzelvigheid van de anderen wat afzijdig.
Er waren drie onderwijzeressen, de dames Mendel, Elberg en Van der Meer. De
laatste kon geen zangles geven en werd door mij geassisteerd. Het moet een schoon
schouwspel zijn geweest, mij al zingende voor een klas te zien. Vorderingen op dit ter
rein heb ik althans nimmer gemaakt.
8