Grote Markt. En dan was er verder nog een volontair, D.F.J. van Walsem, die later burgemeester zou worden van Wijk bij Duurstede. Evenals Schuur, - zoals wij Schuurman noemden - een levenslustige jonge man, die zijn trekken nog niet liet ver stroeven door zijn stroeve omgeving. De derde afdeling, die van Financiën, was boven gevestigd. Daar voerde de kleine opgewekte heer G. Montfoort zijn scepter, bijgestaan door zijn rechterhand A. Koper, die later de gemeente- ontvanger W.J. van Damme Jalink zou opvolgen. Voorts vond in de kleine ruimte nog de deurwaarder Eckenhausen zijn plaats. Het waren allen Schiedamse figuren, die behoudens een enkele uitzondering ook Schiedamse figuren zouden blijven. Zij waren als geënt op Schiedams besloten bestaan van destijds, en maakten het zich niet moeilijk om uit een andere bodem levenssappen te gaan putten. Om compleet te zijn moet ik ook nog melding maken van twee ambtenaren, die eerst na mij verschenen, de heren B.J. Rijnten en Han Kleyheeg, welke laatste ik nog weieens ontmoette als een actief vrijzinnig-democraat toen hij op de secretarie van Nieuwpoort zijn bestemming had gevonden. En tenslotte waren er dan nog twee bodes. De hoofdbode, A. Kooyman, was een hele meneer, liep steeds met een hoge hoed op in een lange zwarte jas, voorzien van het gemeentewapen, en zag er aldus nog chiquer uit dan de burgemeester zelf. De tweede bode Willem Overweel, had een li vrei met vergulde knopen en een platte uniformpet, en ook hij maakte een zekere in druk als dienaar van de dienaren van het gezag. Ook de gemeente-secretarie heeft haar evolutie doorgemaakt. Nieuwe toestanden zijn ontstaan onder het steeds aangroeien van wetten, die vele krachten wisten te vra gen voor haar uitvoering. De gemoedelijkheid van weleer is met de tijd van weleer verdwenen. En in die gemoedelijkheid zou ik zelf wellicht verstard zijn geraakt, on danks een bruisend levensgevoel, als ik niet tijdig mijn wieken had durven uitslaan om een wisselend levensniveau te vinden, dat mijn aspiraties zou kunnen bevredigen. In het College van Burgemeester en Wethouders fungeerden naast de burgemeester drie figuren, met welke ik herhaaldelijk in aanraking zou komen. Zij waren ook ambtenaar van de Burgerlijke Stand en daalden vaak af naar ons hol om stukken te tekenen. Wie van die drie de belangrijkste figuur was valt nu voor mij niet meer uit te maken, maar ik weet nog wel heel precies welke figuur hevig antipathiek op mij werk te. Dat was de wethouder Gerrit Visser, meestal majoor Visser genoemd omdat hij ook commandant was van de Schiedamse schutterij. Hij was de vader van de bekende Karakorum-beklimmer Philip Visser, een van mijn tijdgenoten, van wie ik nog een hartelijk briefje kreeg bij het overlijden van mijn vader. Er bestond namelijk een zeker contact tussen majoor Visser en mijn vader. Was de ene de commandant, de andere, mijn vader B. van der Zee, was de vaandeldrager der schutterij. Bovendien was er een zakencontact omdat de reeds genoemde firma Da niël Visser en Zoonen, waarin Majoor Visser deelgenoot was, tot de klanten behoorde van de kurkenfabriek Het Anker. In de houding van mijn vader tegenover Majoor Visser viel altijd een zekere onderdanigheid waar te nemen, maar een dergelijk gevoel miste ik ten enenmale. Van meetaf stond ik critisch-afwijzend tegenover een figuur, die reeds in haar pafferige omvang mijn wrevel wekte. In het grote hoofd met de sik- 50

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1987 | | pagina 14