maatschappij ter inzage, de laatste alleen voor minvermogenden. In september 1840
werd de beurs getroffen door een felle brand, waardoor de bibliotheek geheel in de as
werd gelegd. Reeds dadelijk werd met de opbouw van een nieuwe bibliotheek begon
nen die al in november van hetzelfde jaar kon worden geopend. In 1863 werd besloten
de bestaande bibliotheek op te heffen en een volksleesinrichting in de plaats hiervan op
te richten. Aangezien het aantal lezers zeer verminderde werd in 1903 besloten de
boekerij met die van het Volkshuis te verenigen onder de naam Volksbibliotheek.
Toen het Volkshuis in 1917 werd opgeheven, werd de Nutsbibliotheek in bruikleen af
gestaan aan een te stichten openbare leeszaal die in 1919 tot stand kwam.
De tweede nutsinstelling betrof een tekenschool, die in 1801 werd opgericht toen aan
het departement een zaal boven de koopmansbeurs werd afgestaan. Hier werden
twaalf minvermogenden en achtentwintig meergegoeden in de tekenkunst onderwe
zen. De tekencolleges, die op 1 december van dat jaar begonnen, werden alleen in de
handtekenkunde en het tekenen naar pleisterbeeld gegeven. Deze school werd vóór
1817 'door gebrek aan gelden wederom opgeheven.
In 1818 verzocht het departement aan het stadsbestuur om voor rekening van de
stad een college in de teken- en bouwkunde op te richten. Enkele maanden later stel
de het departement voor om voorlopig met de handtekenkunde te beginnen, het de-
partementsbestuur als beheerder van de tekenschool aan te stellen en gedurende zes
maanden 40 leerlingen tweemaal per week onderwijs te geven. Het stadsbestuur ver
leende hiervoor een subsidie van 3000,-. In 1819 slaagde het departement erin ook
een tweede tekenmeester, die voor de bouwtekenkunde, aan te trekken, waarna de
stad besloot de school per 1 januari 1820 te openen. Ook deze tekenschool was in de
beurs gehuisvest. Blijkens het reglement was deze school door de stad opgericht,
maar was het beheer gedelegeerd aan het departement. In 1845 verzocht het departe
ment van het toezicht op de school te worden ontslagen, waarna het beheer aan de
stad kwam.
In 1818 verzocht het stadsbestuur het departement om consideratie en advies over een
schrijven van de gouverneur van Zuid-Holland betreffende de oprichting van spaar
banken. Het departement antwoordde hierop dat een dergelijke instelling in Schie
dam nauwelijks tot stand gebracht zou kunnen worden, aangezien de inlagen niet
groot genoeg zouden zijn en er reeds verschillende bussen voor ambachtslieden be
stonden. Enige tijd later echter, bij departementsbesluit van 4 januari 1820, werd toch
tot de oprichting van een spaarbank besloten.
Als bestuur werd een commissie van acht leden benoemd, die samen met een secre
taris en een boekhouder het beheer van deze instelling voerden. De spaarbank han
delde vanaf het begin als een zelfstandig rechtspersoon. De enige bemoeienissen van
het departement betroffen de benoeming van commissarissen uit een voordracht van
het spaarbankbestuur, de goedkeuring van de driemaandelijkse rekening van de
bank en het wijzigen van het reglement. In 1934 werd de band tussen het departement
en de bank geheel losgemaakt.
In 1829 werd besloten voor de leden van het departement jaarlijks een aantal lezingen
134