zoals dat pas in Rijswijk was gebeurd. Er werden steeds meer kaartjes verkocht. In
januari 1906 waren er dit 1100, tegen 800 in januari 1905. Betalende treinreizigers
mochten volgens Marei aanspraak maken op een geriefelijke inrichting.
De minister van Waterstaat antwoordde op 13 oktober dat er zou worden overgegaan
tot het maken van een loket en een hek voor het bloklokaal, de wachterswoning, maar
dat er na de bouw van de tweede abri geen reden was voor uitbreiding van de
halte Kethel.
In 1911 volgde de laatste verandering aan het stationnetje. Burgemeester en wet
houders van Kethel deelden in een schrijven van 20 juni aan de directie van de
HIJSM mee, dat de perrons te laag waren om fatsoenlijk in de treinen te kunnen stap
pen. Het was volgens hen niet alleen voor reizigers buitengewoon moeilijk, maar vooral
voor vrouwen is zoodanige inspanning vereischt, dat het gevaar voor het ontstaan van li
chaamsgebreken niet uitgeslooten is. Twee dagen later berichtte de HIJSM, dat de per
rons zouden worden aangepast.
Er gebeurde weinig schokkends tijdens het bestaan van het landelijke Kethelse
stationnetje. In 1903 kwam het tijdens de grote overstroming in Kethel onderwater te
staan, maar de schade bleef beperkt.
Treinen kwamen en gingen en zelden werd er geklaagd over de aankomst- en ver
trektijden. Er was alleen een incidentje in mei 1906, toen de HIJSM van de winter-
dienst overging op de zomerdienst. Op 5 mei deed het Kethelse gemeentebestuur zijn
beklag over het feit, dat ten gevolge van de nieuwe zomerdienst de trein no. 312, die
dagelijks 's ochtends om ongeveer half negen op verzoek stopte, was vervangen door
168
Doorbraak Kethelpolder 24 April 1903. Gezicht op den Spoorweg.
Gezicht op de spoorweg tijdens de overstroming van 24 april 1903 (prentbriefkaart afkomstig uit de col
lectie van C. Pluijm