door de baanwachter Wielandt en dat deze wachter vernieuwd zou worden. Als deze
man zou worden vervangen, dan kon de woning wel worden verzet en zou er in de
toekomst geen gevaar meer zijn. Van Baak verzocht de H1JSM in beider belang de
suggestie van de Kolkman te overwegen. Het antwoord van de administrateur van de
HIJSM van 29 december liet aan duidelijkheid niets te wensen over: bij onderzoek
door de maatschappij was gebleken, dat de inrichting der treksluitboom volkomen goed
werkende is en daarom moeielijk te verbeteren zou zijn. Als burgemeester en wethouders
van Kethel ter afsluiting van het overpad echter liever een draaiboom of klaphek wil
den hebben, dat wilde de maatschappij daar best voor zorgen. Dit betekende dat de
HIJSM de verantwoording voor eventuele ongelukken van zich af wilde schuiven
naar het gemeentebestuur van Kethel, dat daarmee vanzelfsprekend geen ge
noegen nam.
Op 6 januari 1883 schreef Van Baak daarop een woedende brief aan de spoorweg
maatschappij, waarin hij meedeelde, dat hij persoonlijk op 24 december 1882 s
avonds nog had gezien dat de beveiliging van de overweg niet voldoende was, zowel in
de bediening als in de afsluiting. Jammer genoeg vermeldde hij niet wat er toen was ge
beurd. Hij vond het niet nodig dat er een wachterswoning bij de brug aan de Polder
vaart stond, terwijl er een aan de overweg hoogst nodig was. Hij verzocht de HIJSM
opnieuw om verplaatsing van de wachterswoning in overweging te nemen. De
HIJSM bleef in haar antwoord van 27 januari 1883 bij haar standpunt: een
draaiboom of klaphek plaatsen was het enige wat zij tot verbetering van de overweg
wilde doen. Als reactie hierop stelde Van Baak in de vergadering van de Kethelse ge
meenteraad voor om voor de verplaatsing van de wachterswoning een verzoek tot be
middeling in te dienen bij het Ministerie van Handel en Nijverheid. Blijkbaar von
den de raadsleden dit wat te ver gaan, want zij gingen niet op dit voorstel in.
De zaak bleef zoals hij was tot in maart 1885 de overgang opnieuw in de vergade
ring van burgemeester en wethouders ter sprake kwam. Van Baak had gehoord dat de
HIJSM voornemens was de wachterswoning bij de Poldervaart te vervangen. Hij ver
zocht op 17 maart de directie van de spoorwegmaatschappij bij deze gelegenheid dan
toch de woning te verplaatsen, maar het antwoord van 19 maart was kort en korzelig:
de wachterswoning werd helemaal niet vernieuwd. Kethel moest niet blijven
zeuren.
Toch was de situatie niet uitzichtloos. Burgemeester Van Baak had begin novem
ber 1885 een onderhoud met de hoofdopzichter van de HIJSM en deze had gezegd,
dat er wat hem betrof toch een mogelijkheid was om aan de Buitenkerklaan een
wachterswoning te plaatsen. Hij had toegezegd om op zaterdag 14 november om 12
uur met Van Baak, de wethouders, het raadslid Heinsbroek en de plaatselijke grond
eigenaar, J. van der Drift, een onderzoek in te stellen. De hoofdopzichter rapporteer
de aan zijn directie dat het gebruiken van het overpad inderdaad gevaar voor de ge
bruiker opleverde. Van der Drift verklaarde zich bereid om grond voor de wach
terswoning af te staan, als hij ter compensatie de grond van de oude wachterswoning
bij de Poldervaart zou krijgen. De administrateur van de HIJSM schreef op 1 maart
1886 (het liep bij de spoorwegen allemaal niet zo snel) dat de verplaatsing van de wo
ning door de directie van de maatschappij nogmaals in ernstige overweging was ge
nomen en dat de HIJSM bereid was aan de minister van Waterstaat machtiging te
162