in een missive van 13 april 1812 de Prefect op het terrein achter 'Den Burgt' als zeer
geschikt voor begraafplaats. De grond maakt deel uit van de gemeente Mathenesse,
maar was Schiedams bezit.
Bij koninklijk besluit van 21 december 1813 echter werd het keizerlijk decreet ge
schorst en men ging weer over tot de oude gewoonte, (besluit Koning Willem I).
Vanaf 1825 werden evenwel teraardebestellingen zowel rond als in de kerk alsnog ver
boden. Toch duurde het nog even voordat iedere gemeente zover was dat ze eigen be
graafplaatsen hadden.
Pas in 1828 werd door de gemeente Schiedam conform het advies van Comelis van
Bol'Es de z.g. Burgt van Mathenesse, gelegen aan de Singel, bestemd als
begraafterrein.
De architectuur van dit terrein stond onder toezicht van de stadsarchitect C. Makkers
die het werk op 23 maart 1828 aan bestede (kosten raming f 14.400,--).
Nadat het terrein achter de Grote Kerk niet meer als begraafterrein in gebruik was,
werd dit terrein in de volksmond het 'oude kerkhof genoemd, welke naam op achter
liggende straat is overgegaan.
Op 1 januari 1829 werd de begraafplaats in gebruik genomen, daar op dat moment de
bepalingen van kracht werden van het decreet waarbij 'het begraven van lijken in ker
ken en kapellen, bedeplaatsen als in alle provinciën des Rijks verboden zal blijven'.
Het bestuur van de begraafplaats was in handen van een vaste commissie en een
rentmeester. Verder waren er nog een opzichter en enkele grafmakers.
Men kon zich in verschillende klassen laten begraven en er bestond de mogelijkheid
tot het kopen of huren van een graf.
Ook de katholieken vroegen aan B. en W. om een gedeelte van dit terrein aan hen te
willen afstaan, om dit tot Katholieke begraafplaats in te richten. Daarover zijn heel
wat woorden gewisseld, hetgeen zijn oorzaak vond, dat de katholieken hun doden
met het gebruikelijke ceremonieel wensten te begraven. Zo'n 'Paapse Stouticheijt'
kon volgens de zienswijze van de heren vroede vaderen niet worden geduld, hoewel
de katholieken volgens art. 191 van de grondwet van 1815 tot de 'bestaande
kerkgenootschappen' werden gerekend, ergo volkomen vrijheid en bescherming
konden verlangen.
Nadien werden de katholieken óf te Kethel óf te Overschie begraven. De Israëlieten of
zij die behoorden tot de kerk "t Huis te Poort', hadden op deze algemene be
graafplaats wel een terrein voor hun eigen doden.
Na ruim honderd jaar bleek de begraafplaats aan de Singel te klein geworden; een
nieuwe begraafplaats werd aangelegd nabij Spieringshoek en op 16 juni 1930 in ge
bruik genomen. Tevens werd besloten, dat op het kerkhof aan de Singel na deze da
tum geen lijken meer mochten worden begraven. Aldus lezen we in het Gemeente
verslag over het jaar 1930.
III