DE ZEIS AAN DE WILGEN, MAAR GEEN PEN EN PENSEEL Aad van der Tang Het derde boek van Jaap de Raat is uit: 'De zeis aan de wilgeneen vervolg op 'In en om de dorpskerken 'Een dorp dat driemaal onderging'. Het heeft iets van een drieluik. De ti tel zou kunnen doen vermoeden dat de geschiedenis van Kethel geschreven is en dat de auteur, net als de boer in het gedicht 'De zeis aan de wilgen', vermoeid maar blij dat het werk geklaard is, pen en penseel terzijde legt. Maar Kethel is een schilderij dat nooit afkomt, om de eenvoudige reden dat de maker van dat schilderij nooit genoeg van zijn onderwerp krijgt. En de mensen die zijn werk op prijs stellen evenmin. Zijn verhuizing eind 1985 uit de Westpolderstraat in Bijdorp naar flat nummer 5 op het Bachplein in Groenoord is voor zijn kunstenaarschap niet fnuikend geweest. Toch is Groenoord, om niet te spreken van Woudhoek of een andere wijk die als een giftige paddestoel uit Kethels bodem zal oprijzen, voor hem het zinnebeeld van.,.1941, toen Kethel door Schiedam en Rotterdam werd geannexeerd. De geest was uit de fles en het kwaad niet meer te keren. Terwijl hij achter zijn houten bureau zit en ik op de stoel ernaast (net als in de Westpolderstraat, in dat kleine maar gezellige ate lier) moet ik onwillekeurig denken aan het spook, dat door de Kethelse pastoor Van den Bosch zo'n honderd jaar geleden naar het 'Spokenbos' werd verbannen. De Raat schrijft daarover: 'Inmiddels werd het Spokenbos gerooid en weer later ging het land ten onder bij het bouwrijp maken voor wijk Groenoord. Wie weet is 'degeest in opmarsingeheid door de betonnen palen, die mogelijk weer op hun beurt zijn kreten begeleiden naar boven en dan zo met behulp van de wind langs de galerijen gilt'. Maar mocht het spook werkelijk tot aktie overgaan, dan zal het de man, die hem aan de vergetelheid heeft ontrukt, zeker niet lastig vallen. Eigenlijk heeft de verhuizing naar Groenoord hem dichter bij zijn 'thuis' gebracht: dichter bij het Saksische boerenhuis aan de Harreweg, waar hij op 2 juni 1916 als negende en jongste kind van Leendert de Raat en Jannetje Moerman werd geboren, en nog dichter bij de oude dorpskerk, een gebouw dat voor hem onlosmakelijk is ver bonden met het Kethel dat hem zo dierbaar is. Vanuit zijn werkkamer heeft hij er een goed uitzicht op, getuige ook enkele recente schilderijen waarop de kerk voor komt. Op mijn vraag of hij nu eindelijk over de annexatie van Kethel en Spaland heen is, antwoordt hij ietwat laconiek: 'Ach, je leert ermee leven. Maar het had toch allemaal wat eleganter gekund.' Wat hem er waarschijnlijk toch niet van zal weerhouden om dit gegeven als een idee-fixe in zijn werk te laten terugkeren. Ambachtsschool De vader van Jaap (eigenlijk Jacob) de Raat was een keuterboer, of, zoals het officieel heette: veehouder. Hij had graag gezien dat zijn jongste zoon ook in het boerenbedrijf ging werken, want als boerenknecht (meestal intern bij een andere boer) leverde je geld op, of kostte je weinig. Dat was niet het geval als je door wilde leren, en dat was nu juist wat Jaap wilde. Kunstenaar wilde hij worden. Vader De Raat vond het jammer dat zijn zoon niet in zijn voetsporen wilde treden, maar hij toonde er wel begrip voor. Zo toog Jaap als twaalfjarige naar de ambachtsschool aan de Sint-Liduinastraat te 125

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1988 | | pagina 5