Wij deden veel straatspelletjes, zoals verstoppertje (buut), tikkertje, puttenlopen, de veerman en voetballen. Voor een echte bal was geen geld dus speelden we met een zelfgemaakte bal, vervaardigd van proppen krantenpapier vastgebonden met touwen. Daarnaast waren er de seizoengebonden spelletjes, zoals voor de meisjes touwtje springen en diabolen, verder samen knikkeren, tollen en hoepelen. In de vakanties werd veel op de zandvlakte aan het begin van het Volkspark gespeeld, er werden tenten gebouwd met een oud laken en kuilen gegraven. Met een paar boterhammen, een fles water en een zak olienoten was je dan een hele dag onderdak. Ziekte en dood Bij deze beide elementen was men toen als buurtgenoten veel meer betrokken dan thans. Opname in een ziekenhuis gebeurde niet zo gauw en veel zieken werden soms lange tijd thuis verpleegd. Door het ontbreken van sociale voorzieningen was men ook wel op burenhulp aangewezen. Als gevolg van de lage huizenbouw kende men el kaar beter en was deze hulp geen probleem. Er werd bijvoorbeeld voor een zieke buurvrouw gekookt, boodschappen gedaan en de kinderen na schooltijd op gevangen. Het ambulance-vervoer vond op zeer primitieve wijze plaats. Hiervoor werden zo genaamde raderbrancards gebruikt; deze bestonden uit een wielstel met een diameter van bijna anderhalve meter, waartussen een brancard verend was bevestigd; deze was met een linnen hoes overtrokken, waaronder de patiënt dan werd vervoerd. Boven het hoofd van de patiënt was nog een doorzichtig venstertje in de hoes aangebracht, zo dat deze niet geheel in het donker kwam te liggen. De grote houten wielen waren be doeld om de schokken door de keien in de straat enigszins op te vangen. De brancard werd door een broeder geduwd en wij vonden het altijd maar een griezelig gezicht. Mijn broer werd zo nog in 1926 van huis naar de roodvonkbarak van het Gemeente ziekenhuis overgebracht. Als jongetje van zes jaar kwam ik begin 1918 bewust met de dood in aanraking. De vader van een schoolvriendje, die naast ons woonde, was als gevolg van de Spaanse griep overleden. Met zon tragische gebeurtenis leefde de hele buurt mee. De lijkdie- naar kwam bij een aantal woningen aan beide zijden van het sterfhuis en aan de over zijde daarvan het overlijden aanzeggen, waarbij tevens werd verzocht op de dag van de begrafenis de ramen van lakens te voorzien. Bij het sterfhuis zelf werden direkt na het overlijden tot na de begrafenis de lakens voor de ramen gehangen. De twee zwarte paarden voor de lijkwagen waren bedekt met zwarte kleden en de koetsiers gingen gekleed in zwarte jassen met hoge hoeden. De mannelijke familieleden stapten zoveel mogelijk in het zwart in de volgkoetsen. De vrouwelijke familieleden en de kinderen mochten of gingen in elk geval niet mee, ook de weduwe niet. Bij het vertrek van het sterfhuis liepen de begrafenisdienaars tot het einde van de straat voor de stoet uit. Daarna namen zij plaats naast de koetsier of achterop het rijtuig. Voorbijgangers bleven allen stilstaan tot de stoet voorbij was en namen hun hoed of pet af. De stoet ging verder stapvoets naar de begraafplaats op de Singel tegenover de R.K.kerk. 47

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1989 | | pagina 15