FLESSEN UIT SCHIEDAM
Wim Snikkers
Om geen valse verwachtingen te wekken: dit artikel gaat helemaal niet over wat er in
die flessen zit maar enkel over de flessen zelf! Want in het kielzog van de groeiende
jeneverexport in flessen kwamen er hier gedurende korte tijd veel glasfabrieken, waar
veel mensen werkten en waar toch een vrij abrupt einde aan kwam. Hoewel de techni
sche ontwikkeling bepalend is geweest voor de opkomst en weer verdwijnen, of liever
gezegd de grote concentratie, van deze industrie, wordt op de techniek zelf niet
ingegaan.
De eerste ontwikkelingen
Al 3500 jaar geleden maakte men holle objecten van glas. Maar de kunst om glas
vorm te geven aan het eind van een blaaspijp dateert van het begin van onze jaartel
ling. En dan is gedurende 2000 jaar deze blaaspijp een onmisbaar attribuut om gla
zen voorwerpen te maken. Tot aan het begin van de 19e eeuw werden flessen vrij ge
blazen. De ontwikkeling van de open mal uit een stuk had het al mogelijk gemaakt
om het onderstuk van een fles al vorm te geven en de rest, als het materiaal nog zacht
is, met gereedschap te vormen. Een stap verder was de ontwikkeling in 1821 van de
scharnierende mal die het de handblazer mogelijk maakte tegelijk bodem en nek te
vormen, waarna de fles nog met de hand afgewerkt moest worden.
In Nederland wordt al in de 16e eeuw gesproken van glasfabriekjes in Amsterdam.
In 1663 was daar aan de Rozengracht een fabriek waar 30 arbeiders werkten met 2
ovens, die per week voor 160 aan turf en hout verstookten. Rotterdam had in 1614
een 'glashuys', Delfshaven wordt in 1698 genoemd. In het algemeen hadden de be-
drijfjes een kwijnend en relatief kort bestaan. Dikwijls kwamen ook, bij het aantre
den van een nieuwe eigenaar, naamsveranderingen voor. Alleen het bedrijf in Delft,
opgericht in 1713 door Theodatus de Vooys heeft het tot in onze eeuw uitgehouden,
onder verschillende namen. Van 1748 tot 1899 was aan de Honingerdijk te Rotterdam
de glasblazerij van J.F. Hoffmann. Vanaf omstreeks 1770 zijn erin Leerdam altijd één
of meer glasfabrieken geweest. In dat jaar stichtten vier gebroeders Pelgrim er
een flessenfabriek.
Door de opbloeiende jeneverexport nam de flessenfabricage toe. Omstreeks 1760
voorzag ook het buitenland gedeeltelijk in de behoefte. Brugge leverde sinds 1750
jaarlijks 400-500.000 flessen naar Amsterdam en Middelburg. Charleroi had een spe
ciaal 'patent' voor 'bouteille de Hollande'. Maar na 1770 werd de import hoog belast
en liep terug.
De produkten
De glasfabrieken gingen zich meer specialiseren. Al naar gelang de onderscheiden
grondstoffen in het 'gemeng' kende men verschillende soorten glas. In de 'witglas fa
brieken' maakte men het gewone glas waar bijvoorbeeld voedingsmiddelen in wer-
51