BOEKEN
Een ongelijke strijd. Wilton-Feijenoord 1983-1988
door Pieter Graf
237 blz., geïll., Unieboek bv, Houten 1988, 29,90.
ISBN 90 269 206 01
Geschiedenis bestaat niet alleen uit gebeurtenissen uit een ver verleden. Soms blijken recente gebeurtenis
sen al van groot historisch belang te zijn. In dit boek beschrijft Pieter Graf, journalist van het NRC, de
strijd tussen Wilton-Feijenoord en de rijksoverheid over het voortbestaan van de nieuwbouwafdeling van
deze Schiedamse werf. Hiermee beschrijft hij niet alleen het einde van 164 jaar nieuwbouw bij W-F, zoals
hij zelf stelt, maar ook het einde van de grote scheepsnieuwbouw in Schiedam.
Het boek is geschreven in opdracht van de directie van W-F. 'Zij wilde een boek voor het personeel dat nu
nog bij de werf in dienst is, voor de werknemers voor wie zij in de afgelopen vijfjaren ontslag heeft moeten
aanvragen, en voor al diegenen die in de loop der tijd, soms op ontroerende wijze, blijk van hun belangstel
ling voor de werf hebben gegeven. Een boek waarin nog eens zou kunnen worden gelezen welk gevecht
Wilton-Feijenoord de afgelopen vijfjaren heeft moeten leveren.' (p.7) Het gaat dus om een unieke verant
woording van de directie van een bedrijf dat een groot deel van het personeel heeft moeten ontslaan. Dit uit
zich niet alleen in de lage prijs voor een gebonden boek, maar heeft ook zo zijn weerslag op vorm en
inhoud.
Het eerste hoofdstuk behandelt de surseance van betaling in 1983- '84, het laatste hoofdstuk de rituelen die
tot de uiteindelijke sluiting van de nieuwbouwafdeling leidden. Het verhaal leunt sterk op ambtelijke stuk
ken en hieruit wordt, teneinde de bewijsvoering te verstevigen, driftig geciteerd. Dit is in principe natuurlijk
niet bevorderlijk voor de leesbaarheid. De schrijver mag dan ook worden gecomplimenteerd met het feit,
dat hij toch nog een goed lopend verhaal heeft geproduceerd.
Daar staat tegenover, dat de auteur geen enkel begrip kan opbrengen voor de standpunten van de Rotter-
damsche Droogdok Maatschappij, de Koninklijke Maatschappij De Schelde en de rijksoverheid. De
RDM en KMS vochten, net als W-F, voor hun voortbestaan. De overheid had veel geld in de RDM en KMS
gestoken (overigens, omdat op het moment dat RSV uitstel van betaling aanvroeg bij deze werven marine-
materieel werd gebouwd en bij W-F toevallig niet) en wenste geen concurrentie van de nieuwbouwafdeling
van W-F bij de export van oorlogsschepen. Dat alles is vanuit het oogpunt van W-F en de gemeente Schie
dam wel frustrerend, maar vanuit een objectiever standpunt niet geheel onlogisch. Toen de surseance van
betaling in 1984, met hulp van de gemeente Schiedam, werd opgeheven, werden hierbij ministeriële
'Hoofdlijnen voor een samenwerkingsovereenkomst' opgesteld, waarin werd bepaald, dat de beide andere
werven een voorkeurspositie bij de produktie van scheepstypen die voor of door de Nederlandse marine
zijn ontwikkeld of daarvan zijn afgeleid zouden krijgen. De problemen ontstonden toen de regeling naar
de mening van deze werven en de rijksoverheid niet ver genoeg ging. Export van oorlogsschepen was
broodnodig om de RDM en KMS op lange termijn overeind te houden en dus wilde men op de hele ex
portmarkt een voorkeurspositie voor beide staatswerven. Dit was echter in strijd met de overeenkomst van
1984 en bovendien wenste de Tweede Kamer niet mee te werken aan de ondergang van een in feite
kerngezonde onderneming die dan ook nog nooit enige overheidssteun had ontvangen. De overheid zocht
dus naar minder fraaie middelen om haar zin te krijgen.
Het is niet nodig om hier op deze middelen in te gaan. De pers heeft indertijd uitgebreid bericht over de te
genwerking van ministers en ambassades bij de pogingen tot aquisitie van W-F, het traineren van de om
zetting van een gewone lening in een achtergestelde lening, de capriolen van NEVESBU; het ondersteu
nend bedrijf van alle drie de werven, enz. enz.. Dit is geen prettige lectuur voor diegenen die hun vertrou
wen in de politiek willen behouden. De uiteindelijke ondergang is overigens te danken aan een omme
zwaai van de Tweede Kamer, en dan met name de WD, die de toezegging van vervangend werk ter
compensatie van de weigering van een exportvergunning voor nog eens vier onderzeeërs voor Taiwan, niet
wenste na te komen. De kromme redeneringen en het gebrek aan informatie van verschillende betrok
kenen zijn hier en daar bijna lachwekkend. Bijna; de gevolgen waren net iets te ernstig.
Het is wel prettige lectuur voor diegenen die nu en later precies willen weten wat er is geschied. De waarde
voor het historisch onderzoek ligt vooral in het feit, dat alles helder en, ondanks de voorkeur van de auteur
74