worden, doch alles liep over te veel schijven.
De Schiedamse bedrijven wilden handel kunnen voeren op een wijze die gelijk was
aan de concurrenten in Rotterdam. Zij hadden er graag 20 cent voor over om telefo
nisch aan een Rotterdamse klant een order te vragen. Omgekeerd zouden Rotterdam
se bedrijven, tegen betaling, geen Schiedamse zaken oproepen, terwijl zij kosteloos en
met minder tijdverlies de concurrenten in Rotterdam een order konden geven. Nog
duidelijker was de moeilijke situatie waarin een Rotterdamse distillateur kwam te
verkeren, toen hij noodgedwongen, wegens het dempen van grachten in Rotterdam,
zijn distilleerderij naar Schiedam moest verplaatsen. Terwille van de merken, die in
hun onveranderlijkheid een grote waarde vertegenwoordigden, moest deze firma in
Rotterdam gevestigd blijven en had daar alleen maar een telefoonadres. Op dat adres
moest dan iemand zitten om de gesprekken, ook interlokale, op te nemen en - na in
terlokaal overleg met zijn patroon in Schiedam - antwoord geven. Vloeide er uit zo'n
gesprek een levering voort, dan moest langs dezelde omslachtige weg de order naar
Schiedam doorgegeven worden en tevens onderhandeld worden om de scheeps
wacht aan een cargadoor door te geven. Soms gingen bepaalde orders niet door om
dat de afwikkeling van deze ordes door de lange duur van de telefoongemeenschap te
lang op zich liet wachten.
Waarom was een snellere communicatie niet mogelijk?
Wilde een bedrijf in Schiedam telefonisch contact opnemen met een particulier of
een bedrijf in Rotterdam, dan maakte hij dit kenbaar aan het Centraal Bureau te
Schiedam. De telefoniste te Schiedam maakte dit verzoek bekend aan haar collega
van het Centraal Bureau te Rotterdam, die op haar beurt dit verzoek weer doorgaf aan
haar collega van het gemeentelijk telefoonnet waarop de aanvrager was aangesloten
en op deze omslachtige wijze kwam de interlokale verbinding tot stand. Zo gingen
heel wat kostbare minuten verloren.
Wanneer een bedrijf in Rotterdam bepaalde zaken telefonisch wilde regelen, dan
koos men eerder een zaak die tevens op het Rotterdams gemeentelijk telefoonnet was
aangesloten en welke door tussenkomst van één persoon was te bereiken, dan een
Schiedams bedrijf via de hierboven omschreven wijze.
Er werden verzoeken gericht aan het Schiedams gemeentebestuur om deze zaak on
der de aandacht te brengen van Directeur-Generaal der Posterijen, Telegrafie en Tele
fonie en hem te verzoeken die maatregelen te nemen, die zouden leiden tot een oplos
sing van die moeilijkheden.
Verzoeken van gelijke strekking werden gezonden aan de Minister van Waterstaat,
doch al deze verzoeken werden afgedaan met de verwijzing naar het Staatsblad no. 265
van 3 augustus 1911, waarin stond aangegeven dat alleen percelen, gelegen buiten het
concessiegebied van een lokaal telefoonnet, met medeweking van de concessionaris
op zulk een net konden aangesloten worden. Alle percelen van de verzoekers lagen
binnen het concessiegebied van het Schiedamse Centraal Bureau en daarom was het
niet mogelijk om rechtstreeks aangesloten te worden op het telefoonnet van de ge
meentelijke telefoondienst te Rotterdam. De Directeur-Generaal berichtte in een
brief van 17 juni 1915 aan het gemeentebestuur te Schiedam, dat in het belang van de
aangeslotenen aan het lokale net te Schiedam door het Hoofdbestuur was gezorgd
voor een voldoende aantal interlokale geleidingen met het Rotterdam, met voldoende
82