Zowel aan Liedewijs canonisatie in 1890, als aan het vijfde eeuwfeest van haar
overlijden in 1933 is uitvoerig aandacht besteed. De Middelnederlands tekst waarvan
Otgier Nachtegael in 1505 een uitgave bezorgde, bleef echter buiten beschouwing. En
dat is jammer. Immers, deze tekst behoort tot de oudste levensbeschrijvingen van Lie
dewij. Vermoedelijk werd die tussen 1434 en 1436 opgetekend. Door wie is niet bekend
(in oudere literatuur wordt hij - op o.i. twijfelachtige gronden - aan Jan Gerlachs toe
geschreven). Van het Middelnederlandse Leven van Liedewij, de maagd van Schiedam
zijn drie vijftiende-eeuwse handschriften, drie zgn. incunabelen (drukken van vóór
1500) én de uitgave van Otgier Nachtegael bekend. Op boeiende en ontroerende wijze
wordt daarin het levensverhaal van de enige middeleeuwse, Noordnederlandse heili
ge verteld. In het kort komt het op het volgende neer.
Liedewij werd op 18 maart 1830 geboren. Zij werd Liedewij genoemd 'tot enen teeken
dat sij noch wijt soude worden in liden. Dat es, dat sij veel om Gods wille soude lijden(Dit
bleek een voorteken te zijn. Haar naam betekent immers dat zij ter wille van God nog intens
zou lijden), zoals de Middelnederlandse auteur meedeelt.
Op veertienjarige leeftijd kwam zij ongelukkig ten val op het ijs en sindsdien was
zij vrijwel voortdurend bedlegerig. Al haar kommer en kwel passeert de revue, soms
tot in de meest afschuwelijke en weerzinwekkende details.
Aanvankelijk weigerde Liedewij zich neer te leggen bij haar ziekte, maar al snel
leerde zij van haar biechtvader hoe zij aan haar lijden een positieve invulling kon ge
ven door zich te concentreren op het Lijden van Christus. Liedewij begon haar 'folte
ringen' vreugdevol te ondergaan: door haar lijden stelde zij talloze zielen die
kwijnden in het vagevuur, in staat aan deze pijnigingen te ontkomen en verschafte
hun toegang tot de hemel. Deze dienstbaarheid aan de mensheid wordt ook nog op
een ander punt benadrukt. Hoewel Liedewij zelf nauwelijks of geen voedsel tot zich
nam, voorzag ze de armen en behoeftigen uit haar omgeving rijkelijk van eten, drin
ken en geld.
De engel toont Liedewij de zielen in het vagevuur.
132