Wegens zijn 'asociale' gedrag belandde Piet nog dezelfde dag op het Schiedamse poli
tiebureau, vanwaar hij naar de Sicherheitsdienst aan de Heemraadssingel te Rotter
dam werd overgebracht. Tijdens zijn ondervraging was een secretaresse aanwezig,
die hij herkende als iemand waarmee hij vroeger op school had gezeten. 'Nou, het
ging natuurlijk hard tegen hard. Die vent vroeg of ik geen Duits kende. Ik zeg, dat heb
ik nooit geleerd op school. Dat had ik dus wel. Hij vroeg me wat ik dan wel geleerd
had, en toen zei ik: Engels. Nou, dat was natuurlijk geen koren op zijn molen.'
Na een paar dagen werd hij met een gevangenwagen overgebracht naar het Haagse
Veer, waar hij ook enige tijd vastzat. Vanuit het Maasstation volgde toen per trein het
transport naar het kamp Vught, waar hij begin 1943 aankwam.
'Nou dan krijg je het ritueel van horloge afgeven, ringen afgeven en al die toestanden
meer. Je spiernaakt uitkleden, onder de douche. En dan werd je geschoren en be
spoten met DDT. Allemaal ging je naar een magazijn en dan kreeg je een streep
jesbroek en een streepjassie, en klompen. Op klompen lopen kon ik niet, maar geluk
kige kreeg ik later klompschoenen.'
Als gevangene nummer 6645 werd hij ondergebracht in de jongensbarak. Elke dag
moest er gewerkt worden in de bossen waar barakken werden gebouwd voor de Phi-
lipsfabrieken. Het met een pikhouweel boomstronken uit de grond hakken hield hij
echter niet lang vol. Na vier dagen had hij, zoals hij zegt, geen vel meer op zijn han
den. Toen werd hij belast met de verzorging van een achttal Duitsers, voor wie hij
huishoudelijke klussen moest opknappen.
Ofschoon kamp Vught - althans in de ogen van de bezetter - qua regime minder erg
was dan kampen elders in het 'Reich', was het leven er niet aangenaam. Afgezien van
de appèls - die zeer lang konden duren als er gevangenen waren ontsnapt - heeft Piet
vooral nare herinneringen aan zijn werkzaamheden in het crematorium. In verband
daarmee noemt hij de komst van twaalf Belgen, die voor de ogen van de gevangenen
werden opgehangen, 's Avonds werden ze naar het crematorium gebracht en ver
brand. Piet was een van de mensen die daar het hout moest rijden. Ook de bestraffing
van gevangenen met een zweep is in zijn geheugen gegrift.
De gevangenen droegen allemaal een teken, dat de aard van hun 'misdrijf aangaf. Zo
droegen politieke gevangenen een rood driehoekje en mensen met 'asociaal' gedrag -
'Dat was ik dus' - een zwart. En dan had je nog bijbelvorsers, die aan een paars
driehoekje herkenbaar waren. Hoewel er meestal geen aanleiding toe was, werd er
ook wel gegniffeld. Zo nam een blokoudste de Duitsers in het ootje door in plaats van
'rührt euch' ('ga in de ruststand staan') 'rot tuig' te roepen.
In Vught zaten meer Schiedammers, onder anderen de zuster van de inmiddels over
leden Schiedamse kantonrechter mr. P.B. Cos. In dezelfde flat waar mr. Cos woonde -
de 'Hemaflat' - woonde een oom van Piet, die er huismeester was. De kantonrechter
zorgde ervoor dat de oom eieren kreeg, die ze vervolgens aan Piets moeder gaf. Via
haar ontving Piet de op brood belegde eieren in Vught. Toen later op het kanton
gerecht een opruiming plaatsvond en Piet op zijn verzoek een fraaie pot mee kreeg,
werd hem verteld dat in die pot de eieren hadden gezeten, die hij van mr. Cos
had gekregen.
Na een halfjaar werd Piet meegedeeld dat hij kon vertrekken. Zijn kleren kreeg hij te
rug, maar niet zijn stamkaart en zijn bonkaarten. Gelukkig werden die onmisbare
documenten hem door de Schiedamse ondergrondse verstrekt.
63