Het vlees werd al lang niet meer, zoals vroeger, bij de slagers thuisgebracht. Wanneer
we met de kar aankwamen dan was de rij in die tijd aangegroeid tot vér om de hoek en
moesten we het eerst nog uitbenen!
We hoorden dan de mensen praten vanachter onze verduisteringsluiken.
Iedere zaterdag stond Vrouw K', een potig wijf van zo'n zestig jaar, als eerste voor de
deur en zij zag er ongevraagd op toe, dat er niemand 'in de rij schoot' in plaats van
achteraan te gaan staan. Ze sprak altijd over zichzelf als over "Vrouw K', in de derde
persoon dus, in de trant van: Nietwaar Noordegraaf, vrouw Kzal ze wel in de rij zetten en
buiten de boel regelen, dat is vrouw K, wel toevertrouwd'. En inderdaad had ze de wind
eronder. Eens op een zaterdagochtend, hoorden we een hevig gevloek en een hevig
kabaal: Eén van de weinige mannen die er nog kwamen, het waren meest vrouwen,
omdat het gros van de mannen in de Heimat zat; een man, tamelijk op leeftijd, had
geprobeerd om op een derde van de rij ertussen te gaan staan, in plaats van achter aan
te sluiten. 'Terugjij', riep vrouw K' achter aansluiten'Mens, ik sta hier al een uur', zei de
man, waarop vrouw K schreeuwde: 'Dat lieg je' en hem een dreun gaf, zodat hij in de
goot belandde. Het werd daarna door niemand meer geprobeerd! Eens gebeurde het,
dat een vrouw, die al ruim twee uur had gestaan; (er was geen brandstof, het was erg
koud en de mensen waren nog nuchter), in elkaar zakte er werd op de luiken geklopt
en gevraagd of ze binnen verder mocht wachten. Ondersteund door twee anderen
kwam de arme tobberd binnen, we riepen om een beetje warm drinken naar boven.
Mijn moeder kwam met wat surrogaat thee, opgewarmd op een heel klein noodka-
cheltje, naar beneden en de vrouw en de twee anderen knapten een beetje op. Mijn
moeder stelde voor, om maar een klein stukje vlees te geven op een paar bonnetjes,
ook de twee meegekomen vrouwen kregen dat en gingen weg. Het gevolg was, dat er
per week meer mensen gingen flauwvallen, die dan met hulp naar binnen kwamen,
geholpen werden en vóór hun beurt vertrokken. Daar hebben we toen maar een stok
je voorgestoken; want er kwamen steeds meer simulanten, die hun spelletje bijzonder
goed speelden! Op het laatst waren we zes weken bonnen ten achter, dat wil zeggen,
dat de mensen nog bonnen in hun tas hadden van zes weken daarvóór, waarop nog
niets was verstrekt, omdat de slagers op bijv. 100 kilo ingeleverde bonnen slechts 50
kilo vlees kregen. Wanneer je dan zag voor welk een heel klein stukje vlees de mensen
uren in de kou stonden, ja dan had je er ziels medelijden mee, maar het was niet
anders.
De worstfabriek aan de Lange Haven
In september 1944, na de Slag om Arnhem en het niet meer rijden van de treinen werd
ook het extra gasrantsoen voor de slagers (om zelf worst te maken) stopgezet. We gin
gen toen gezamenlijk worstmaken in de oude worstfabriek van Ber Janse op de Lange
Haven, hoek Bokkensteeg.
Wij werkten daar, onder het toeziend oog van enkele mensen uit de vleesdistributie,
waaronder ook mijn vader, met Ber Janse, Koos Poot, Aad Ballijns, de oudste knecht
van Koos Poot, Wim van der Meer en ik. Alle slachtafvallen, van de koeien, die in
Schiedam werden geslacht, gingen naar de Lange Haven: Uierboord, longen, pensen,
darmen, milten, levers, bloed voor de bloedworst, voor de binding daarvoor waren er
pootpezen en soms een paardehuid, omdat het klassieke bindmiddel, zwoerd er niet
was, omdat alle varkensvlees bestemd was voor de Wehrmacht! We konden niets an-
71