ders maken als smalle leverworst en smalle bloedworst maar dat maakten we dan ook
in honderden kilo's. Van wat er maar enigszins eetbaar was werd niets weggegooid.
Alles werd benut om de steeds kleiner wordende rantsoenen aan te vullen.
De gemaakte worst werd gewogen en ponds-ponds gewijs verdeeld onder de slagers,
naar rato van het aantal ingeleverde bonnen. Die hoeveelheid werd uitgerekend door
de mensen, die toezicht op de worstfabricage hielden. Op dinsdag om drie uur kwa
men alle slagers hun portie halen.
Wim van der Meer en ik, maakten op een zondag middag (je mocht je toen niet op
straat bevinden van acht uur in de avond tot zes uur in de ochtend) de twee grote
stoomkookketels aan die in de werkplaats van Ber Janse stonden. Alle spullen wer
den in die ketels gegooid en dan moesten we trachten de boel aan de kook te krijgen.
En daar er geen gas was, viel dat niet mee. Stukken hout, stukken boom, zaagsel, kar
ton, papier en weet ik wat niet al werd in brand gestoken onder de ketels, en naarmate
de tijd verder ging werd het steeds moeilijker om iets op de kop te tikken. Maar alle
gaatjes werden aangeboord en het is nog altijd gelukt! Wanneer de boel aan de kook
was, en dat was meestal tegen zessen, dekten we de boel af, in de hoop dat het op
maandagochtend gaar zou zijn. Het broeide dan gaar. Dan hollen naar huis; Wim
woonde in het Broersveld, dus we gingen dezelfde kant uit. Maandagochtend, juist als
de klok zes sloeg, trok ik de deur achter me dicht en ging Wim ophalen. Ik zei altijd te
gen Wim: 'Als ik om vijf over zessen niet bij je ben, dan was er een razzia en hebben ze me
van de straat geplukt; hou je dan gedekt, totdatje wat meer weet'. Het is altijd goed gegaan.
Meestal liepen we vanuit het Broersveld achterom door de stegen naar de Lange
Haven. Maar op die bewuste maandagochtend gingen we .door de Lange Kerkstraat.
Het zal in november zijn geweest, alles uiteraard verduisterd dus hardstikke donker.
Als je je vingers tot op 2 centimeter van je ogen hield, kon je ze nog niet zien! We lie
pen juist langs de Grote Kerk, toen er plots een felle lichtbundel op ons werd gericht
en er werd geroepen: 'Halt, Hande hoch'. Het waren twee buldoggen koppen van de
Leldgendarmerie, die op patrouille waren. Wim had een emmertje half vol zout aan
zijn arm hangen (zout was toen eigenlijk goud want het was haast niet te krijgen) Hij
zette het snel neer en daar stonden we, met de armen in de hoogte en keken in de lo
pen van twee levensgrote Duitse machinepistolen. 'Was machen Sie dort'? vroeg, nee
brulde er een. Moffen spraken nooit, ze brulden altijd. Ik zei in mijn beste Duits, dat
we op weg waren naar de centrale Worstmakerij van de stad Schiedam, om worst te
gaan maken voorde burgerij. De machinepistolen zakten. 'Undwashaben Sie dort, ich
denke das ist English gekauft', zei de ander en maakte een gebaar met zijn linkerhand,
wat stelen betekent. Gelukkig konden we doorlopen.
We begonnen daar met z'n allen op maandagochtend om even over zes, werkten dan
door (met even eten tussen de middag) tot vijf uur in de middag, dan naar huis om
warm te eten en waren dan om tegen zessen weer present. Daar werkten we door tot
we klaar waren, dat was meestal tot vier uur in de ochtend. We mochten dan niet naar
huis vóór zes uur, tot de spertijd voorbij was en de laatste paar uur werden dan door
gebracht met klaverjassen, 's Avonds om even over tien kwamen er dikwijls een paar
politiemannen, die de dienst hadden gehad van twee tot tien, aan de deur kloppen,
dan moesten we eerst het licht uit doen, want er mocht niets naar buiten stralen en ze
dan binnenlaten.
72