stroom en we rolden van de ene zeer noodzakelijke klus in de andere. Enkele mede
werkers veranderden; ons ploegje was toen: Koos Poot, zijn bediende Wim van der
Meer, Jan van der Sloot en ondergetekende. Bij het I.K.B. waren alle kerkelijke
richtingen in Schiedam aangesloten. De heer van Dongen, die een zeepfabriek had in
Overschie, maar ook, bij gebrek aan grondstof niet meer kon werken, stelde een
'autoklaafdat is een zeer groot model Snelkookpan (het ding had een inhoud van
maar liefst 1000 liter) ter beschikking van het I.K.B. Het grote apparaat werd van
Overschie naar de worstkokerij van Koos Poot gebracht per paard en wagen. Die
worstkokerij was achter de winkel van Koos in het Broersveld en had de in- en uit
gang in de Baan. Wanneer we een partij soep gekookt hadden, dan werd het verdeeld,
onder de kerken, naar gelang het aantal leden, dat die kerk had.
Op dinsdagmiddag stond er in de Baan, voor de uitgang van de kokerij, een hele drom
van kerkvertegenwoordigers, met handwagens en bakfietsen. Ze hadden allemaal
Veertigers' bij zich, dat zijn die ouderwetse 40 liter melkbussen en dan gingen we ver
delen aan de hand van de lijst, die we van de administratie kregen. Wanneer we 1000
liter soep hadden, dan waren dat 25 volle bussen. De ingrediënten voor die soep? Dat
viel niet mee om in die tijd wat bij elkaar te krijgen.
We dreigden de zwart handelaren in de trant van 'We weten natuurlijk, dat jij een van de
grootste zwarthandelaren van Schiedam bent en je gaat natuurlijk, direct na afloop van de
oorlog, voor de bijl en je kunt nu nog wat goed maken! En dan kwamen ze wel. We kregen
het meestal nog gratis ook! Van de weinige slachtingen, die er op het abattoir plaats
vonden, kregen we de pensen, longen, milten, ook de schoongeschrapte huid van de
paarden, die er soms werden geslacht. Alles werd toen verwerkt, als het maar gezond
was en als voedsel kon dienen! Op een keer kregen we twaalf ongeboren kalveren,
slakjes noemden we dat omdat het eigenlijk noch vlees, noch vis was, bij wijze van
spreken. Wanneer er een koe werd geslacht, waar een kalf in zat, dat moest dan wel op
zijn minst zes maanden zijn, dan werd het voor de soep bestemd. In normale tijd ging
dat regelrecht naar de destructor; nu was het waardevol voedsel!
Alles ging in de grote ketel, met de groene erwten of de bruine bonen, afhankelijk van
wat we hadden in die week. Soms wat knolselderij, peen of zoiets en we maakten er
nog wat van ook. Het moest!
Het was weer nachtwerk en dagwerk. Maandagochtend beginnen, tegen zessen weer
even eten en dan weer verder. Met kaarslicht! Al was het niet zo erg romantisch. Jan
van der Sloot en ik hebben hele nachten met de hand staan malen; we hadden twee,
voor handwerk geschikt gemaakte gehaktmolens. Er was geen stroom, dus moest het
gebeuren met 'ellebogenstoom'.
We draaiden tot we er bijna bij neervielen; het was haast iedere week zo'n 36 uurs oe
fening, zoals dat in dienst werd genoemd, al voor het goede doel. We kregen voor die
36 uur 25 gulden, maar ik geloof, dat we het ook wel voor niks zouden hebben gedaan,
als het niet anders had gekund.
Enkele maanden na de bevrijding, werd aan alle medewerkers een dinertje en een ge
zellige avond aangeboden in het Hervormde Rusthuis in de Tuinlaan; het was een
mooie zomeravond en onder de muziek per harmonika van de heer Hakkert, hebben
we gezellig gedanst en een polonaise gelopen in de tuin van het Rusthuis. De leider
was de heer Theo van der Berg, die de leiding had gehad over het I.K.B. Later is hij
wethouder geweest in Schiedam.
74