peld en de houtblokjes om het ding te stoken in zakken in de met zeildoek overdekte achterbak. Maar we konden nog niet weg. Eerst moest ieder kind worden voorzien van een touwtje om de nek en daaraan een label met zijn naam en woonplaats er op. Ik kreeg dat vrij vlot, ik was toch al eerder opgegeven. Met mijn broertje ging dat moeilijker want tot zijn gezelschap was nog niet besloten. Moeder heeft toen hemel en aarde bij de organisatoren bewogen om hem toch ook mee te mogen sturen want er was geen eten als je man niet kon werken... Gelukkig hielp dat en mijn broer mocht mee. Het zou dan wel niet kloppen met het aantal gastgezinnen in Enter (want daar zouden we naar toe gaan) maar mijnheer Snikkers (die ik me nog herinner als begeleider) zou dat wel weten te or ganiseren. Toen iedereen 'gelabeld' was konden we nog niet weg want het was niet donker ge noeg. Vrachtauto's werden overdag nogal eens beschoten door geallieerde vliegtuigen en dat gebeurde vooral op de route die wij moesten volgen. Naar het noord-oosten moesten we en dat betekende over de IJssellinie. Dat was de linie waaraan de Duitsers allerlei controleposten op de bruggen over de IJssel hadden geplaatst (en waaraan ook een aantal Schiedammers werkte met het graven van tankgrachten, gedwongen door de Duitsers) waardoor het zonder Ausweis erg moeilijk was om van het hongerige westen naar een beetje welvarender deel van Nederland te komen. Eindelijk, toen het goed donker was, gingen we op weg. Van de reis herinner ik me niet veel meer dan dat het erg donker was, dat de vrachtwagen stonk en dat er steeds een zak blokjes in de gasgenerator moest maar dat we verder redelijk ongestoord konden doorrijden. Ik zat urenlang op een zak met houtblokjes, half of geheel slapend en ge leund tegen een schoot van een grote man, naar ik meen die van mijnheer Snikkers. Ineens werden we wakker gemaakt, we waren in het plaatsje Enter. Hier zouden we vier weken verblijven. Op dat moment interesseerde dat ons niet. We waren doodmoe van de lange reis en verlangden naar slaap. We moesten uitstap pen en naar een groot huis lopen. Ik herinner me nog goed dat ik toen voor het eerst van mijn leven in een ruimte kwam die een bepaalde geur had en waarvan ik later be sefte dat het een café geweest moet zijn. Achter dat café was een zaal, daarin werd snel een aantal balen stro uitgespreid en daarin konden we slapen. De volgende morgen bleek ons dat er in Enter geen plaats meer was. Dat dorp zat al vol met hongerige kindertjes uit het westen. Het zal de bij organisatoren misschien even beroering hebben gegeven maar ze wisten kennelijk al snel raad. Na allemaal een dikke boterham opgepeuzeld te hebben (hoe lang was dat geleden!) gingen we weer in de vrachtauto en reden we naar het enkele kilometers verder gele gen plaatsje Goor. Daar stopten we voor het Raadhuis en werden uitgeladen. Gelukkig bleek hier nog wel plaats te zijn. Hier waren allemaal mensen die goed te eten hadden en die bereid waren van die rijkdom te delen met bleekneusjes die dat voorrecht niet meer hadden. De enige wens die ze hadden was dat ze konden kiezen uit een jongen of een meisje. Maar er waren meer jongens dan meisjes. Er waren zelfs jongens te veel voor het aan tal pleegouders... 88

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1990 | | pagina 48