'DE NIJVERHEID' EEN SCHIEDAMSE AANGELEGENHEID
In het begin van de vorige eeuw, na de Franse tijd, kwam de jeneverexport slechts
moeizaam op gang.
Vanaf 1803 waren de verbindingen met overzee door het Franse bewind vrijwel ver
broken, wel namen binnenlandse zendingen naar Vlissingen sterk toe, wat op smok
kelhandel duidt. Na 1814 bleek een deel van de oude markten verloren. In de Ver. Sta
ten van Amerika was men zelf gaan stoken en ook hoge invoerrechten gaan heffen.
Hamburg en andere Duitse steden werden sterke concurrenten voor jeneverachtige
en andere produkten op buitenlandse markten.
Buiten de moutwijnindustrie werden in Schiedam andere mogelijkheden slecht uit
gebuit. De Nederlandsche Handel- Maatschappij had voor Schiedam van meer be
tekenis kunnen zijn geweest en eigenlijk was de aanvoer van granen, buiten de gra
nen voor branderijen onder vertegenwoordigd. Een groot deel van de stadsbestuur
ders hadden weinig oog voor andere dan hun eigen moutwijnbelangen.
Een van de uitzonderingen was Jan Loopuyt (1761-1846). Distillateur, koopman
(jeneverexport naar Amerika), bankier, maar ook burgemeester (1832-1843). Hij wil
de de Schiedamse economische basis verbreden. Een middel hiertoe was de op
richting van een rederij voor de vaart op Oost-Indië. Hij kreeg (samen met Roelants),
gedaan van de N.H.M. dat zij terugreizen garandeerde, ondanks het feit dat de perio
de van hoge prijzen en premies door de N.H.M. toen al voorbij was. De bouw van het
schip 'De Stad Schiedam' werd toen haalbaar (zoals dat nu zou heten) en van de
voordelen zouden alle Schiedammers moeten kunnen profiteren (voor zover zij al geld
hadden natuurlijk). Loopuyt, de bindende factor, haalde er zelfs nog een tweede
Nolet bij om het katholieke element in de 'rederij voor alle gezindten' te versterken. In
die tijd was men aandeelhouder in een schip en niet zozeer in een rederij en men deel
de in de resultaten van dat ene schip.
De uitvoerend reder van de 'Schiedamsche Scheepreederij' was Hendrik Willem
Roelants (1796-1880) die ook de krachtige figuur was bij 'De Groot Roelants en Co.'.
Tussen de 2 rederijen was een opmerkelijk verschil, mede voortkomend uit de
doelstellingen.
De 'Schiedamsche Scheepsrederij' was conservatief, afwachtend en gebonden aan de
N.H.M. 'De Groot Roelants en Co.' veel vrijer met meer durf en meer risiko nemend,
terwijl de Scheepsrederij als doel had de lokale nijverheid te bevorderen.
Jan Loopuyt wendde zich in dezelfde tijd ook tot de raad van Schiedam (24 januari
1835) met het doel een terrein voor een werf in erfpacht te krijgen. De direktie van de
toekomstige werf vroeg aan de regering (of liever gezegd aan de koning) de premie
van ƒ18 per ton voor de bouw van schepen zoals deze gegolden had tot 1830.
Zij lichtte dit ook persoonlijk toe bij de 'Administrateur voor de Nationale Nijver
heid', een vertrouweling van Koning Willem I. De premie herstellen kon niet, maar
Willem I kende een subsidie toe van 20.000 (Kon. Besluit 26 feb. 1835).
Inmiddels had er al iets in de krant gestaan.
113