LEVENSHERINNERINGEN (2) DE MOLENS J. Stout In Scyedam no. 1 1990 publiceerden wij een eerste gedeelte uit de memoires van Jan Stout. Kwam toen zijn lagere school tijd aan bod, in deze aflevering aandacht voor de vele molens, die Schiedam toen kende. Tot mijn telkens terugkerende genoegens in die tijd behoorden de bezoeken aan mo lens. Schiedam was toen nog de stad van hoge molens, 't Waren alle meelmolens, wier bedrijf ten nauwste samenhing met de jeneverfabricatie. Ze stonden in een ring langs de voormalige wallen, aan de binnenkant van de grachten of vesten. Langs de Noordvest de Palmboom en de Noordmolen, langs de Westvest de Korenbloem, de Walvis en de Hoop, langs de gedempte Oost- en Zuidvest de Witte Molen, de Oostmo len, de Washington, de Eendracht en de Batavier; aan de Buitenhaven stonden er ook nog twee. In die molens was ik thuis. Vader was van patroon gewisseld. Hij werkte nu bij de Heer Kramers op de Schie; als ik naar school ging, kwam ik erlangs. Maar zelden zag ik er Vader. Timmeren deed Vader niet veel; hij was, ook al bij de Heer Sonneveld, molenmaker van zijn ambacht. Dat was een speciaal vak met bijzondere eisen, waar aan een timmerman niet kon voldoen. Een molenmaker kon ook timmeren, maar een timmerman kan niet molenmaken. De gewone dagverdeling met schaften geldt niet bij molenwerk. Molenwerk was haastwerk, - als het mogelijk was, overdag, anders 's nachts. Het malen moest, zoo het maar eenigszins kon, voortgang hebben. Aldus ge beurde het vaak, dat Vader niet thuis kwam om te eten. Dan werd zijn middagmaal hem gebracht. Door wie? Door de enige, die ervoor in aanmerking kwam, en dat was ik. Aart en Rikus, mijn broers, werkten zelf, de ene als kuiper, de andere als timmer man. Hannes en Willem waren nog te jong. Heel wat indrukken van die molens en van het maalbedrijf heb ik nog bewaard. 'Je Vader is in de kap. Ga maar naar boven!' Dan klom ik de trappen op. Eerste zolder. Dat was een bergzolder, die lag dikwijls zo vol met opgestapelde zakken graan, dat er maar paden tussen overbleven. Het middenstuk werd ingenomen door een grote vier kante koker van hekwerk, waarvan enkele stukken losgemaakt konden worden. Dik wijls waren die gedeelten helemaal opzij gezet, en dan was het oppassen voor de gapende afgrond. Tweede zolder. Eveneens bergzolder, met dezelfde belemmeringen en dezelfde vier kante koker. Derde zolder. Als de beide vorige, behalve de koker; in de plaats daarvan, heel in de hoogte, een windas, dat in het molenwerk kon worden ingeschakeld en waarvan een dik touw in de koker tot beneden in de molen afhing. Je begrijpt, waartoe koker, wind- 134

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1990 | | pagina 34