Toch was er iets vreemds aan Leen de Ruiter. Soms werd hij zeer onrustig, liep plotse
ling met wilde gebaren de straat op en liep dan weer naar binnen. Met de jaren werd
hij onrustiger. Hij begon zelfs 's nachts door het huis te dwalen, tot groot ongenoegen
van de buren. De kinderen kwamen toestromen als hij voor zijn huis stond te roepen:
*Vuur, vuur, er zal vuur uit de hemel komen'.
Wij keken naar boven maar zagen natuurlijk niets. Hij wees ook naar de Dijk, maar
ook daar was niets te zien. 'Honger zal je lijden, verhongeren zal je' en meer van die
onheilstijdingen schreeuwde De Ruiter. En zijn kleine schriele vrouwtje stond han
denwringend in de deur. Zij wist ook niet wat zij met haar man aanmoest. Maar een
paar jaren laten stonden wij op diezelfde dijk in de meidagen van 1940 en keken hoe
Rotterdam in een zee van vuur ten onder ging.
Toen dachten wij terug aan Leen de Ruiter. Maar die leefde toen niet meer.
En dat was maar beter voor die onrustige ziel. Want op de eerste oorlogsdag op 10 mei
1940 sneuvelde de jongste van zijn twee zoons. In de duinen bij Katwijk werd hij neer-
gemaaid door een Duitse parachutist. Zijn moeder kwam huilend met het telegram
bij ons binnenlopen. Toen heeft onze moeder haar geholpen met het spannen van de
witte rouwlakens voor haar ramen, want dat was nog zo de gewoonte. Zo zijn er ge
slachten gekomen en weer gegaan. Sommigen bleven hun gehele leven in het Nieuw-
sticht wonen. Anderen zijn met de noorderzon vertrokken en van wie we nooit meer
iets hoorden.
Op nr. 24 en 26 was het winkeltje van Jaantje Brus. Het was het gezelligste winkeltje
van de buurt met grote trommels langs de kant, een rek met papieren zakken en altijd
kwekkende vrouwen rondom. En in mijn herinnering zie ik nog de dreumes van am
per twee jaar die gewapend met een lege jampot en een halfstuiverstuk de hoge stoep
voor het winkeltje beklom. Jaantje schepte dan met een houten lepel een lik stroop uit
een blikken bus en mikte dat in de jampot.
Dan streek zij met haar vinger langs de lepel en mocht je die vinger aflikken.
Voor kleine jongens was het daar een paradijsje omdat zij zelf alleen dochters had. In
1928 werd het paradijs helaas opgeheven en kwam de familie Stip daar te wonen. De
winkel werd een gewoon huis en door een verbindingsdeur kwam je in huis nr. 26
waar het grote gezin royaal kon slapen. De familie Stip heeft daar nog jaren gewoond
en op een goede dag even na de oorlog, werd daar de eerste geyser aangelegd; de voor
uitgang was niet meer te stoppen. Er kwam een nieuwe opzichter en hij zorgde voor
degenen die het betalen konden voor gootstenen en W.C.'s met stortbakken.
156