Ie gehoor. De schepenen hadden hem de vragen in het 'formulier' en zijn reakties
daarop (antwoorden?!) 'zoveel doenlijk' door woorden en verder 'door tekenen' dui
delijk gemaakt. Er rees echter toch de vraag in hoeverre zijn signatuur nu wel geldig
was. Het gerecht vroeg daarom advies aan het Hof van Holland omtrent deze 'zaak
als zijnde een singulier geval, waaromtrent bij de Wet geen richtsnoer is gegeven.'. De
procedure werd opgeschort. Het Hof, dat appelinstantie was) weigerde om die re
den de vraag te beantwoorden. Henricus werd toen opnieuw verhoord. En met zijn
tweede kruisje vond het gerecht, dat aan alle formaliteiten was voldaan.
Aldus vonden de verhoren plaats, die behalve in één geval, steeds werden bekroond
met een bekentenis. Hierna wees het gerecht op eis van de baljuw zijn eindvonnis. Dit
vonnis werd gebaseerd op de formulieren, de bekentenis en verder bewijsmateriaal.
Het laatste bestond vooral uit getuigenverklaringen, rapporten van de politie en ver
slagen van de lijkschouwer. Als zodanig trad op de stadschirurgijn. Hij verrichtte zijn
werkzaamheden in de Grote Kerk onder het toeziend oog van twee schepenen. Een
bekentenis alléén volstond nooit voor het gerecht. Een enkele maal won de schepen
bank ook advies in van neutrale rechtsgeleerden) Het vonnis werd vastgesteld op
dezelfde wijze als bij de verstek- en de rolprocedure, en daarna publiek uit
gesproken.
Tot slot van deze behandeling van de verschillende procedures nog een aantekening
over het appel. De veroordeelde kon in strafzaken destijds vrijwel niet in appel
gaan) De baljuw echter wel, bij het Hof van Holland. Er zijn twee gevallen van ap
pel van de baljuw bekend. Deze komen nog ter sprake)66.
3. De delikten
Tot 1809 bestond voor Schiedam - evenals voor het gehele Koninkrijk Holland - geen
wetboek van strafrecht De delikten en straffen waren soms opgetekend in een grote
menigte van landelijke (sc. Hollandse) en plaatselijke voorschriften (keuren en or
donnantiën), maar soms werd ook de Romeins en Mozaïsche wetgeving gebruikt.
Daarnaast hadden de gewoonte en de precedent en de verhandelingen van rechts
geleerde schrijvers grote bekentenis. Pas in 1809 verscheen het Crimineel Wetboek.
Deze codificatie beschreef alleen de delikten en de straffen. Hierbij week het Wetboek
vrijwel niet af van de bestaande praktijk. Daarnaast werd in datzelfde jaar voorzien
in een geheel nieuwe regeling van het strafprocesrecht, maar die is nooit in werking
getreden, omdat dat eerst zou kunnen geschieden na een totale reorganisatie van de
rechterlijke macht. Deze reorganisatie, hoewel op papier uitgewerkt, is nooit in
gevoerd wegens de inlijving bij Frankrijk. Het strafprocesrecht bleef daarom geschie
den volgens het reglement van 10 oktober 1798.
In Schiedam is nu voor de navolgende delikten gevonnist. En niet alleen voor het vol
tooide delikt, maar soms ook voor de enkele poging ertoe. Dit blijkt bijvoorbeeld uit
het vonnis tegen Hendrik Struijs) Hendrik werd gearresteerd en vervolgens veroor
deeld, toen hij over een muur van een afgebroken malerij klom met de bedoeling lood
te gaan stelen. Eveneens zijn gevallen van uitlokking en medeplichtigheid mee
genomen. Zo zond Maartje van Mannekes) haar dochter van 14 en haar zoon van
11 op het dievenpad, terwijl zij zelf de buit van haar kroost verkwanselde. De dochter
moest met moeder samen terechtstaan, maar het jongetje bleef wegens zijn
62