Aan een knokpartijtje deed hij nooit mee.
Ook was er een knaap die in de buurt van de school woonde. Tijdens de speeltijd
klom hij over de schutting en mengde zich tussen de andere kinderen. Misschien
werd hij wel geduld door de onderwijzeressen. In de zandbak vertelde hij dat hij de
baas was en eigenlijk Onze Lieve Heer heette. Hij droeg een lange gerafelde broek.
Zijn bretels was met ijzerdraadjes aan zijn broek bevestigd. Zijn haar zat vol met
zand en zaagsel en onder zijn neus was het ook niet zuiver. In onze platenbijbel thuis
stond wel een andere afbeelding die nogal afweek van dit knaapje. Dus bleven we
maar een beetje uit de buurt van die zandbak te meer daar hij een paar ijzerharde
knuisten had. Voor de rest was alles prima geregeld op dat schooltje aan De Laan. Ie
der had zijn eigen teken toegewezen gekregen. Dat bestond uit rondjes, vierkantjes en
driehoekjes in diverse kleuren. Je jasje moest je ophangen bijvoorbeeld bij een blauw
vierkantje. Op de rug van je stoeltje stond hetzelfde teken eveneens op je tafeltje, je
blokkendoos, enz.
Later in het jaar moet het aantal kinderen nog zijn toegenomen. Onze moeders be
hoefden ons niet meer op te halen. Na schooltijd bracht toen een der juffrouwen ons
naar huis. Op het voorplein werd een lange rij gevormd en ook daar had ieder zijn
vaste plaats. De langste knapen moesten vooraan lopen.
Hand in hand en twee aan twee liepen wij de lange weg terug. Loetje Stouthandel en
Gerard Verhulsdonk openden de rij. Daarachter een paar knapen uit Het Nieuw-
sticht dan Coentje Wasman enz.. Daarna kwamen de meisjes van Ooijen, van Was-
man en Verkade, die allen op de Hoogstraat woonden. En tenslotte de meisjes Ver
baan, de Wit en anderen uit het Nieuwsticht. De laatsten werden geloosd in de
Eendrachtstraat. Tergend langzaam zocht de karavaan zijn weg. Het ging ons nooit
snel genoeg. Gerard was toen al een lange knaap, maar Loetje schoot maar niet op.
Die slofte gewoon af en toe. Soms kreeg hij van de knapen achter hem een schop te
gen zijn achterwerk als de juffrouw niet keek. Op een middag waren we ter hoogte van
het Weeshuis gekomen. Loetje kreeg weer eens een aansporing waarop hij zo nijdig
werd, dat hij Gerard enige grote stappen meesleurde en zo'n vijf meter ruimte tussen
zijn belagers kreeg. Aan de rechter kant was blijkbaar een slachthuis, want plotseling
stormde daar een losgebroken koe uit één der staldeuren door de door Loetje gecreër-
de opening heen en verdween in de poort rechts van het Weeshuis. Angstig dromden
de meisjes samen om de juffrouw. Bertus Westerveld die het metselwerk deed voor het
weeshuis kwam juist met een kruiwagen met metselspecie uit die poort lopen. Hij zag
het wilde beest op zich afstormen en ging in dekking. Toen drie knechts het beest te
pakken hadden moest Bertus weer beginnen om de specie in zijn omgegooide krui
wagen te scheppen. Verder ging de karavaan weer, langs De Achterweg, De Hoog
straat en de Buitenhavenweg. In Het Nieuwsticht aangekomen speelden reeds de kin
deren wiens ouders geen 25 cent schoolgeld konden betalen.
Gelukkig met hen verenigd ging het spelen weer verder. Als er veel kinderen waren
dan was De Middelbuurt het hoofdterrein. Over de volle breedte van de straat stelden
de meisjes zich op bij de middelste lantaarnpaal tegenover de rij jongens. Sierlijk
stapten de meisjes achteruit al zingend:
Lie lie kennis lie, cent een potje lie'. Daarna de jongens, een octaaflager: 'La la kermis la,
cent een potje la'. Totdat de meisjesrij de Buitenhaven had bereikt en de jongens aan de
70