Dijk stonden. Dan stormden de rijen naar voren tot men elkaar weer had bereikt, al
zingend, 'Hertog, hertog, tralala'. De jongens grepen de meisjes en dansten drie maal
rond. Als de rijen zich in beweging zetten over een breedte van zo'n 15 meter en een
afstand van 100 meter dan leek het wel een charge van de eens zo roemruchte cavale
rie! Ineens was het vreemd stil na zoveel geweld. Daarna werd er besloten wat er ver
volgens werd gedaan. Vaak werd er gekozen voor 'moeder de beer'. De meisjes moes
ten dan in rijen door de straten lopen al zingend. 'Moederde beer zit achter 'triet, 'k hoor
hem wel maar 'k ziet hem niet!' De meisjes mochten niet achterom kijken.
De jongens verstopten zich dan op diverse plekken en slopen achter de roepende
meisjes aan. Wie niet scherp genoeg luisterde naar naderende jongens werd afgetikt.
Soms werd er met minder kabaal gespeeld. Om onze Rooms-Katholieke vriendjes te
gerieven werd het spel: 'Maria zat in majesteit' opgevoerd. Als de 'Boze Frederik' zijn
beulswerk had verricht en ieder weer rondfladderde als engeltjes dan werd weer tot
iets anders besloten zoals: 'De duiventil', of'Baasje mag ik overvaren?'. Dan ineens
viel de grote groep kinderen uit elkaar als een troep spreeuwen. De jongens gingen
over tot het spelen van 'Rover en reiziger' en de meisjes tot bal- of springspelen. Tot ca.
1927 is er nog gebikkeld. Nadat een paar kleintjes de bikkels voor bonbonnetjes aan
zagen en inslikten, zijn de bikkels voorgoed opgeborgen.
Door het grote aantal sloten dat de buurt omringden, was het onvermijdelijk dat re
gelmatig een kind te water raakte. Met vereende krachten werd het slachtoffer dan uit
de prut getrokken, al huilend en snotterend. Het wist wat het hierna te wachten stond.
Twee van de grootsten pakten de drenkeling dan vast en brachten hem tot vóór zijn
deur. De rest van de jeugd joelde dan erachteraan, al zingend. 'Joep, joep, joep, paling
in je broek'. Het slachtoffer werd bijna geheel ontkleed en met de waterslang schoon-
gespoten. Nadat de huisdeur tenslotte achter hem dichtklapte ging de jeugd verder op
zoek naar nieuw vermaak.
In de zomer van 1932 werd het vreemd stil in de Middelbuurt. Onze baker, de oude
vrouw van Leeuwen was ernstig ziek. Wij verplaatsten ons spel naar elders. Hoeveel
kinderen had onder haar vaardige handen het levenslicht aanschouwd? Niemand
die dat wist maar zij was algemeen geacht. Voor het bedrag van twee kwartjes heeft zij
menig moeder en kind de eerste week bijgestaan.
Zachtjes liepen wij langs haar huis op no. 28. Het was erg warm die zomer en alle deu
ren stonden open. Door de raamhorren zagen wij haar 's avonds in haar bedstee lig
gen. Zachtjes klonk het gemompel van de buren die hun gebeden zegden voor de ster
vende. Nog weken lag zij daar, trouw verzorgd door de kinderen en de buren. Toen op
een middag hoorden wij een bel klinken. De pastoor met zijn knaap liep door de Mid
delbuurt. Wéér ging een stukje van het oude Nieuwsticht voorgoed weg. Dat huis heeft
een hele tijd leeggestaan. Het jaar daarop kwamen daar nieuwe bewoners. Het scha
mele huisraad werd zoals gewoonlijk met een handwagen aangevoerd. Nieuwsgierig
groepten wij er omheen vol verwachting naar nieuwe speelgenoten. Dat viel echter
bitter tegen, er was iets met die mensen.
In de grootste stilte werd de boel uitgeladen, geen nieuw kind was te zien.
Er kwam een oude vrouw te wonen met haar dochter. Zwijgend en met vreemde vuri
ge ogen werden wij daar weggekeken. Toen kwam opeens onder een deken die op een