Maar de Schiedammer bij toeval deed meer dan alleen vastleggen van pittoreske
plekjes. Hij was in een zeker opzicht zijn tijd ver vooruit. Haarscherp zag hij in welke
onherstelbare schade de zogenaamde voortvarende stadsbestuurders in de vijftiger,
zestiger en ook nog zeventiger jaren aanrichtten. En elke week opnieuw verhief hij
zijn stem tegen deze blinde cultuurbarbaren in de stukjes die hij voor al die
kranten schreef.
Zelf zagen de Schiedammers, die als twintigste eeuwse regenten de stad bestierden,
niet in dat ze iets vernietigden wat elders niet te vinden was.
Het Zwarte Nazareth was, en is in veel mindere mate nog steeds een bijzondere stad.
Met zijn tientallen jeneverstokerijen, waar mysterieuze vuren brandden, die hun
gloed door de kleine, getraliede raampjes naar buiten wierpen. En waar op grote vloe
ren het graan rijpte. Met in de straten de ijzeren rails voor de karren die de spoeling
naar de schuiten vervoerden. Het afvalprodukt van de jeneverindustrie waar het vee
in de omgeving mee gevoerd werd en dat het vlees een aparte smaak gaf.
Met die wir-war van straatjes en steegjes in het centrum, met huisjes waar je de dak
goot met een omhoog geheven hand kon grijpen. Waar de mensen op straat leefden,
langs grachten met inktzwart water, waar soms vervaarlijk borrelende gasbellen naar
boven kwamen. Maar langs de Lange Haven en in de Lange Nieuwstraat en de Tuin-
laan waren ook de huizen van de rijken te vinden, in hun pracht en praal. De gevels
van de Italiaanse bouwmeester Giuduci.
Schiedam was een stad vol tegenstellingen, zoals die ook in de persoon van Octave
DeConinck terug te vinden waren. Misschien pasten ze daarom, tegen wil en dank,
wel zo goed bij elkaar.
Thuis aan het werk
174