te zalmseizoen. Bij dezelfde plaats deed men ook aan vlouwvissen3 drijvende netten
vlak achter elkaar met verschillende maaswijdten, onder 45° drijvend, waarin de
zalm tegen het middelste net zwom (met de kleinste maaswijdte), maar dan niet meer
terug kon keren omdat het andere net dat belette.
Bij de zegen visserij, en daar gaat het hier verder over, laat men een net dwars over de
rivier stroomafwaarts drijven en na verloop van tijd (en afstand) werd de vis verza
meld. Het centrum in Nederland was toch wel Ammerstol, aan de Lek, waar al in 1360
visrechten werden verleend. Omstreeks 1700 verleende de heer van dit gebied, de
graaf van Nassau, Maurits Lodewijk II, het recht om met de zalmzegen te vissen. In
Ammerstol werden ook veel benodigdheden gemaakt, ook voor andere visserijen;
dikwijls door vissers buiten het seizoen. Waterdichte uit dik leer vervaardigde lies
laarzen en vooral de netten en manden waar voor het teen en riet groeide in de om
geving. Maar bovenal leverde zij mankracht. De eigen visserij 'Nassau la Lecq' kon
niet alle mensen opnemen en zo trokken de vissers naar andere visserijen, tot in
Duitsland toe. Bij de Schiedamse visserij 'Prins Hendrik' werkten veel mensen uit
Ammerstol. Dit was een van 10 staatsvisserijen (die verpacht werden) welke voor de
eerste wereldoorlog in Nederland waren. In Pemis was de 'Oranje Nassau' en verder
nog enkelen aan Oude Maas en Spui bij Dubbeldam en IJsselmonde.
Er is een tijd geweest dat de mensen per kop werden betaald. Per haal van de zegen
bracht gemiddeld 40 zalmen op (in de goede tijd). Bij iedere 25e zalm hieven de vis
sers een danklied aan (iedere keer een ander couplet). Hierin onder andere:
'Wij moeten Uwen lot uitgalmen
en loven U, O Heer
Voor deze vijf en twintig zalmen
En 't aangename weer'
Het was gewoonte dat de visser die het eerste riep 'tonnetje mijn' eigenaar was van de
zaken (buiten de vis) die men in het net aantrof. Maar in Schiedam is ook wel eens
een lijk aangetroffen waarmee men wel niet zo blij zal zijn geweest. Waar nog heel
lang over werd gesproken was de enkele keer dat een steur werd gevangen. De steur is
de leverancier van kaviaar, de rest is nauwelijks bruikbaar.
De zalm werd zo snel mogelijk naar Kralingsche Veer gebracht, daar was sinds 1870
de grote zalmafslag waar vis uit heel Nederland en zelfs uit Wesel (Duitsland) werd
verhandeld. Hoewel er nog enkele plaatselijke afslagen waren o.a. te Ammerstol,
maar zij richtten zich geheel naar Kralingsche Veer. Werden aanvankelijk jaarlijks
80-10.000 zalmen verhandeld, dit verminderde in snel tempo in aantal 1898: 50.000
en in 1910 nog 10.000. Tot 1918 heeft de afslag te Kralingsche Veer bestaan en tot 1964
was er nog een zalmrokerij. In de omgeving is er nog steeds een bedrijf dat in
zalmen handelt.
Delicatesse?
In de streken langs de grote rivieren was zalm een bekend volksvoedsel. Al in 1654
wordt in een boek over Dordrecht een opmerking over dienstboden gemaakt: 'Datse
maer tweemaal in de Weeck Salm wilden eten'.
6