de mensen van kolen voorzien. Hij gaf teveel kolen. Door de vuiligheid van de kolen
liep hij een chronische bronchitis op.
Toen Auschwitz begin 1945 door de Russen werd bezet, kreeg Theresienstadt zijn ei
gen gaskamer. Van Praag zag buizen komen en constateerde dat deze geen gewone
buizen waren, maar gasbuizen (februari 1945). Omdat de secretaris van het Inter
nationale Rode Kruis op bezoek kwam en elke dag door het kamp reed, durfden de
Duitsers niet tot vergassing over te gaan. Wel hebben zij nog bewust getracht ziekten
te verspreiden door doden die ziektes o.a. typhus hadden gehad weg te laten dragen
door verzwakte mensen.
Theresienstadt werd in mei 1945 bevrijd door de Russen. Zij zagen er streng op toe dat
de mensen niet te veel aten (dat zou hun dood tot gevolg gehad hebben) en zetten het
kamp af ('quarantaine').
De Nederlanders werden door hun regering in de steek gelaten. Niemand kwam hen
halen. Pas een maand na de bevrijding lukte het de Van Praags om met een laatste
groepje Fransen mee te rijden. Bij de duitse grens werden zij ondergebracht. Daarna
hebben zij 7 a 8 dagen in een trein gezeten. De locomotief reed steeds een stuk vooruit
om na te gaan of er een bom lag op of onder de rails en reed dan terug om de wagons te
halen. Ze aten o.a. het fruit van vruchtbomen. In Bamberg kregen ze blikken voedsel
van de Amerikanen die ze samen verdeeld hebben, zodat ze de volgende dag nog iets
te eten hadden.
Via Maastricht en Hasselt kwamen ze in Eindhoven. Daar waren veel mensen die in
Duitsland gewerkt hadden. Het was moeilijk aan te tonen dat je in een concentra
tiekamp gezeten had. Een joodse arts kende echter de Van Praags waardoor ze moch
ten doorreizen.
Het werd een reis met zeer veel hindemissen, die dagen duurde. Er was weinig trein-
materieel en bruggen waren kapot.
In Amersfoort hebben ze nog in het kamp geslapen. Daarna konden ze naar Schie
dam doorreizen. Aangekomen op het perron op Schiedam, belde de statonschef, die
hen kende, naar het stadhuis. Niemand kwam hen halen, maar ze kregen te horen dat
ze naar het Sint Jacobs Gasthuis konden gaan. Daar kregen ze twee kamertjes: één
voor de ouders, één voor de kinderen.
Kleren kregen ze van de Joint (hulporganisatie). Ze kregen geen bonkaarten, maar
moesten daar zelf achterheen. Je kreeg de ene klap na de andere op je hoofdje stond
bijna alleen en hulp en aandacht was er nauwelijks.
Van Praag wilde weer 'gewoon' gaan werken en ging naar de woningdienst. Hij werd
daar niet 'met gejuich' ontvangen. De zoon ging weer naar de HBS en werd daar zo
danig opgevangen dat hij al gauw weer mee kon komen.
Acht maanden hebben de Van Praags doorgebracht in het Jacobs Gasthuis, voordat
ze een woning in de Louise de Colignystraat konden betrekken. Hun huis moesten ze
inrichten met opgeslagen meubels, die van NSB-ers afkomstig waren.
In tegenstelling tot andere gemeenten moest men daarvoor betalen.
Je moest alles weer opbouwen. De kennissenkring was sterk gedecimeerd. Zo waren
er van de klas uit Rotterdam maar ongeveer vier kinderen over.
Van Praag is nooit verbitterd geweest. Hij wist dat hij verder moest, en dat hij de ge
meenschap nog veel te vertellen had.
49