Bij deze transactie stond Amoldus de Swart uit Delft borg. De Swart was sinds 11 fe bruari 1703 de schoonvader van Hendrik, die op genoemde dag in het huwelijk was getreden met zijn dochter Christina. De voorbereidingen voor deze echtverbintenis waren al in 1702 getroffen, toen de moeder van Hendrik, Heyltje Nolet-Timmers met de ouders van Christina in onderhandeling trad. De uitkomst van de gesprekken was een afspraak, waarbij Amoldus de Swart zich verplichtte om het aanstaande bruidspaar meubilair en een startkapitaal van 200 gulden te schenken. Op grond van het bovenstaande valt veronderstellen, dat de door Hendrik in 1702 en 1703 gerealiseerde bedrijfsuitbreiding (respectievelijk de extra stookketel en de var kenskotten) gedeeltelijk of misschien wel geheel met geleend geld werd gefinancierd. Hendrik kon zich geen extra onkosten veroorloven en op 10 maart 1704 kregen de he ren van de Wet van zijn buren te horen, dat hij zich totaal niet aan de uitspraak van 29 oktober 1703 had gehouden. Ze beweerden, dat hij het vuil zonder meer over de straat liet lopen en niets schoonmaakte. Hendrik ontkende. Hij zei, dat het alleen wa ter was geweest, waarmee hij zijn aangebrande ketels had gereinigd en geen spoeling. Resultaat: Hendrik moest beloven zich aan de reinigingsafspraak van oktober 1703 te houden en hij mocht gaan. Op 15 maart 1704,5 dagen later, waren de betrokkenen weer terug. De gesprekken tus sen Hendrik en de buren over hun bijdrage in de betaling van de reinigingskosten wa ren vastgelopen. Per resolutie werd nu vastgesteld, dat Hendrik per jaar een rijksdaal der moest betalen en de buren de rest. Voor Hendrik was dit een bijzonder gunstige regeling. Hij was immers met een relatief gering bedrag van al het gezeur af en hij schiep uit deze gang van zaken zoveel moed, dat hij op 2 juni 1704 aan de heren van de Wet verzocht om in zijn varkenskot, staande in de Pannekoekstraat, varkens te mogen opleggen, d.w.z. een voorraad dode varkens bestemd voor de verkoop van i vleeshandelaren te mogen opslaan. Dit ging de heren echter te ver en het verzoek werd pertinent afgewezen. De buren waren evenwel niet de enigen, met wie Hendrik verschil van mening had. Met zijn beide broers, Lucas en Jan, verslechterde de verhouding met de dag. De oor zaak hiervoor moest gezocht worden in een conflictsituatie binnen de katholieke ge meenschap van Schiedam. Hier opereerden 2 verschillende soorten geestelijken, die allebei meenden het katholiek gezag te vertegenwoordigen. Enerzijds betrof het de groep rondom pastoorTibbel,diein het Huis ter Poort op de Dam kerkdiensten hield en ander zijds betrof het een groep dominicaner paters, die tegenover het Huis ter Poort eveneens geestelijke handelingen verrichtte. Jan en Lucas kozen de kant van Tibbel, Hendrik die van de dominicanen. Men bezigde geen vriendelijke woorden meer tegen elkaar. Integendeel, er werden voor het huis van Hendrik liederen ten ge hore gebracht, waarin zijn persoon werd belasterd en bespot. Zodoende zagen de he ren van de Wet hem weer op 1 maart 1706. Hij vroeg hen om een publicatie tegen het voornoemde zingen. Zulks geschiedde nog dezelfde dag. Na tromgeroffel om het volk te verzamelen werd vanaf de pui van het Stadhuis verklaard, dat de ingezetenen van Schiedam hun mede-ingezetenen niet mogen naroepen met 'vuile, veragte, schanda- leusen woorden en bijnamen' en dus ook Hendrik Nolet niet. Men dreigde met straf fen conform de eerdere plakkaten en verkondigde, dat de ouders aansprakelijk zou den worden gesteld voor het gedrag van hun kinderen. Algemeen werd Jan Nolet 97

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1992 | | pagina 17