Vanaf januari 1882 werden de zaken dus alleen gedreven door J.J.G. Nolet onder de
firmanaam J.A.J. Nolet. Twee branderijen, een dubbele branderij in de Boterstraat en
een enkele branderij in de Hoofdstraat, de distilleerderij aan de Hoofdstraat en een
mouterij bleven in het bezit van J.J.G. Nolet. In de branderijen waren ondertussen om
het produktieproces te moderniseren en zodoende het werk te vergemakkelijken en
kele stoomwerktuigen geplaatst.
Door vele branders in Schiedam werd lange tijd getwijfeld over het gebruik van stoom
werktuigen. Sommigen gingen er vanuit dat het gebruik van stoom de kwaliteit van het eind-
produkt negatief zou beinvloeden. In de laatste kwart van de negentiende eeuw werd echter
door steeds meer branders en distillateurs gebruikt gemaakt van stoomwerktuigen.
Daarnaast werden ook enkele speciale zogenaamde stoombranderijen opgericht. Bij het op
zetten van een stoombranderij ging men uit van voor die tijd moderne ideeën. Het be
langrijkste verschil met een gewone branderij was het feit dat voor het stoken van de verschil
lende ketels gebruik werd gemaakt van stoom. Verder werd, net zoals in sommige andere
gewone branderijen, voor het aandrijven van diverse werktuigen gebruik gemaakt van
een stoommachine.
J.A.J. Nolet deed zoals zo vele anderen in Schiedam in deze periode bijzonder goede
zaken. Brievenboeken uit deze periode tonen een grote activiteit.
Gedistilleerd bestemd voor de export werd over het algemeen eerst per schipper ver
voerd naar Rotterdam en daar overgeladen. Het bedrijf had ook veel contact met
Duitse en Engelse handelspartners. Maar er werd ook rechtstreeks zaken gedaan met
handelspartners uit ver weg gelegen afzetgebieden.
De export was van groot belang voor het bedrijf. Zij was echter niet, zoals een bijzon
der groot deel van de andere bedrijven geheel afhankelijk van de export. Ook op de
binnenlandse markt had de firma een behoorlijke afzet.
Verpakking
Een aanzienlijk deel van de produktie werd op fust verkocht. Er werden fusten ver
vaardigd in allerlei soorten maten met verschillende namen zoals pijpen, oxhoofden
en leggers. Vooral de binnenlandse markt werd op deze manier van gedistilleerd
voorzien. Maar ook gedistilleerd dat bestemd was voor de buitenlandse afnemers
werd getransporteerd op fust. Soms werden dan wel flessen, kurken, capsules en
etiketten bijgevoegd, zodat de afnemer zelf de flessen kon vullen.
Een belangrijk deel van het gedistilleerd voor de export werd echter verkocht in zo
genaamde kelders. Vooral in Afrika en Amerika werden de kelders goed verkocht,
veel beter dan de grote fusten. Kelders zijn kisten waarin in strooien hulzen een aan
tal zogenaamde kelderflessen geplaatst konden worden. Deze kelderflessen hebben
een bijzonder karakteristieke vorm; Ze zijn vierkant en lopen naar beneden taps toe.
De kelders waren, al naar gelang de kleur, vorm en inhoud van de flessen, rood,
groen, blauw of wit.
Iedere afnemer stelde zo zijn specifieke eisen aan de verpakking, vaak ook afhan
kelijk van bepaalde geldende wetgeving. Het kwam wel eens voor dat bij aankomst
bleek dat tijdens het transport met de lading geknoeid was. Sommige afnemers stel
den daarom eisen aan bijvoorbeeld verzegeling van de fusten.
110