of naar het ziekenhuis gebracht en of men was genezen of overleden. Bezoek kregen
kinderen en volwassenen, mannen zowel als vrouwen.
Men hield ruggespraak met de geestelijkheid over iemand's reputatie.
Josephina Nolet werd dermate bekend om haar veelvuldige inzet ten behoeve van de
vereniging dat ze zowel door de Nederlandse overheid als door de Paus werd
onderscheiden.
Meerdere malen liet men bij het sterven een legaat achter bestemd voor één of ander-
liefdadigheidsinstituut. De Maria-vereniging ontving zo ook allerlei financiële
bijdragen. (M.H.)
DE KOECK IN DE PAN
Niet van alle panden die Jan Lucasse Nolet in bezit had, ondervond hij alleen voor
delen. Er was er ook één, waar hij weinig plezier aan beleefde. Dit was pand nummer
964 in een straat die parallel liep met de Boterstraat, waar Jan Lucasse woonde en
werkte. In het pand was een logement gevestigd, hetgeen dooreen uithangbord aan de
gevel werd aangegeven. Op genoemd bord bevond zich de afbeelding van een koek in
een pan. Hiernaar werd het gebouw vernoemd. Het heette 'De koeck in de pan' en de
straat, waaraan het was gelegen, werd de Pannekoekstraat.
'De koeck in de pan' genoot op een gegeven moment een dubieuze reputatie. Onder
hen die er vertoefden moeten mensen zijn geweest, zowel van binnen als buiten
Schiedam, die niet in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Zij waren dan af
hankelijk van de Armekamers; van die der Diaconie, voor zover ze gereformeerd wa
ren en indien ze dit niet waren, van de Magistraatsarmekamer. De Magistraatsar-
mekamer was een, in tegenstelling tot de kamer van de Diaconie, niet door de kerk,
maar door de overheid ingesteld orgaan. Beide kamers opereerden officieel los van
elkaar, doch in de praktijk pleegden ze wel degelijk overleg en het kwam voor, dat le
den van de ene, ook lid waren van de andere. Men mocht niet van meerdere instellin
gen tegelijk hulp accepteren. Vooral bij Katholieken kon zulks geschieden, omdat de
mogelijkheid bestond, dat ze een beroep wisten te doen op de financiële middelen
van de Katholieke geestelijkheid.
Bovendien was het niet toegestaan om door bedelen bij individuele stadsbewoners te
trachten zelf, zonder tussenkomst van de Armekamers, aan het benodigde te komen.
En dat men niet mocht proberen in leven te blijven door middel van diefstal, spreekt
voor zich. Al dit soort zaken schenen bij de bewoners van nummer 964 wel eens voor
te komen.
In 1695 werd voor de heren van de Wet (Schout, Schepenen en Burgemeesters) een
klacht tegen Jan Lucasse Nolet behandeld, die was ingediend door de Magistraatsarme
kamer en die der Diaconie. Ze verklaarden dat zijn logement 'De Koeck in de Pan'
diende als uitvalshoek voor allerlei verderfelijke activiteiten van personen, die hen
ten onrechte geld vroegen. De kamers eisten dat het logement moest verdwijnen. De
heren van de Wet wilden - gelukkig voor Jan - niet verder gaan dan een boete, indien
er bij huiszoekingen personen zouden worden aangetroffen, die werden geacht van
bedelarij te leven. In zo'n geval zou Jan Lucasse Nolet 6 gulden de man of vrouw moe-
123