Behalve de zojuist genoemde verzoeken regende het ook klachten omtrent het transport. Bij aankomst werd herhaaldelijk geconstateerd, dat een deel van de lading was verdwenen of op één of andere wijze was beschadigd en 'geleegd'. Er raakten gro te partijen totaal zoek. Soms dook zo'n partij een aantal maanden later en dan meest al geplunderd weer op. Het grootste deel der leveranties was trouwens te laat, zodat velen de neiging hadden om steeds meer rantsoenen vooruit te bestellen. Al voor december werden de rantsoenen voor de maanden januari en februari opge vraagd. In deze wintermaanden was het vervoer helemaal een hachelijke zaak. De Spoorwegen reden niet altijd en zo ze wel reden, waren ze overbelast en weigerden zendingen, omdat er geen plaats meer was. Een alternatief was het vervoer via de boot, maar, omdat het veel vroor, was dat al evenmin een zekerheidbiedende oplossing en op de boot bleken de fusten even hard, ja, zo niet harder, te worden aangeslagen (d.w.z. leeggeroofd) als in de trein. Moest een hoeveelheid binnen redelijke afstand van het bedrijf worden bezorgd, dan maakte men veelal gebruik van vrachtauto's. Deze sector werd al vroeg getroffen door de benzine-rantsoenering en later vooral door de vordering van voertuigen door de Duitse bezettingsautoriteiten. Het was niet ongewoon, dat de prijzen, die aan de firma Nolet berekend werden, plots met zo'n 25% werden verhoogd. Al in 1941 zette een transportonderneming paard en wagen in om nog aan de vraag te kunnen voldoen. In 1942 betekende de februari-staking voor grote groepen een lastige omschakeling van vervoersmiddel en een angstig afwachten. Echter, niet alleen de vervoersmiddelen moesten worden aangepast. De emballage van het produkt zorgde in toenemende mate voor problemen. Het was al gebruikelijk, dat de afnemer de ledige emballage terugstuurde en gedurende de oorlog gold bij Nolet de regel, dat wie geen emballage retourneerde, geen nieuwe jenever ontving. Want de nood was hoog. Het verkrijgen van flessen was een tijdrovende bezigheid. In 1942 schreef Nolet vele glasbedrijven tegelijk aan, doch kreeg nul op request. De in gebruik zijnde fusten (houten vaten) moesten, ook al waren ze oud, zo lang mo gelijk meegaan, want er waren vrijwel geen nieuwe. Een alternatief voor de fles of het fust was de kruik met oor, al waren ook deze spoedig niet meer in alle maten leverbaar. In 1941 schreef een firma uit Den Haag tevreden te zijn met grotere exemplaren dan gebruikelijk, omdat 'clientèle tegenwoordig toch meer vraagt naar inhoud dan naar uiterlijk'. Het exacte aantal liters, waarop men recht had, gaf aanleiding tot meningsverschillen tussen leverancier en orderverstrekker. Vooral de percentageregel was een bron van talloze geschillen. Meerdere malen werd Nolet erop gewezen te weinig geleverd te hebben. De firma ver dedigde zich dan door voor te rekenen, dat er geen recht op meer was. Behalve jenever leverde Nolet nog andere alcoholische dranken o.a. cognac en likeur. Voor de verstrekking van deze artikelen deed men dikwijls een beroep op andere drankfabrikanten en het omgekeerde gebeurde eveneens. Nolet leverde jenever aan een andere distillateur (firma Rijssenbroek Nass te Nijmegen). 129

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1992 | | pagina 49